7.1.1 Oude inleiding

De mens heeft een niet aflatende honger naar zelfkennis…en dan vooral van zijn meest positieve eigenschappen. Als enige soort willen we dolgraag weten hoe anderen over ons denken. Hebben we een klik? Vindt die ander ons leuk? Maar waarom dan? En hoe ontstaan onze eigenschappen?

Aan de basis van deze ongekende behoefte schuilt de meest krachtige eigenschap van alle zich seksueel voortplantende soorten: seksuele selectie. Tegengesteld aan wat de meesten denken, is seksuele selectie onze voornaamste motivatie in het leven. Seksuele selectie is tegelijk Darwins meest opzienbarende en minst begrepen theorie in de wetenschap. Overleving speelt een secundaire rol. Want dat seksuele selectie ongemerkt ons gedrag regeert, is op enkele uitzonderingen na, de meeste wetenschappers volledig ontgaan. Vanaf het moment van conceptie bepaalt seksuele selectie wie we de rest van ons leven zullen zijn en welke rol we spelen bij het zoeken naar een partner. Omdat we een ultrasociale soort zijn, speelt onze interactie met anderen een belangrijke rol: we selecteren onze partners, vrienden en kennissen in relatie tot hun functie in ons bestaan. Zelf blijven we onkundig van de criteria die ons brein hanteert: we hebben dan ook maar weinig te zeggen over wat we doen of zeggen. Daarom kennen anderen ons soms beter dan wijzelf en wordt psychologie ook wel ‘spiegelogie’ genoemd. Dit boek vertelt wie we zijn, hoe dat ontstaat en de achtergrond waarom dat zo gebeurt.

Gebleken is dat de evolutie van Darwins seksuele selectie niet (goed) wordt begrepen of in ieder geval stiefmoederlijk behandeld. En dat terwijl seksuele selectie de meest fundamentele, aangeboren eigenschap is van ieder mens. Dit boek biedt de (her)ontdekking van deze opvallende, functionele theorie van de menselijke natuur. Het laat zien wat dit betekent voor de bepaling van individuele verschillen in persoonlijkheid en besluitvorming.

Misschien moet de ontkenning van seksuele selectie worden gezien in het licht van de meest onthullende eigenschap van de mens: zijn poging zich te distantiëren van zijn dierlijke afkomst. Al direct na Darwins onthulling dat de mens een gezamenlijke voorouder deelt met de andere primaten, werd er schande over gesproken, werd het ontkend of de spot mee gedreven. Het grote misverstand is dat Darwin zou hebben beweerd dat de mens van de apen afstamt, zoals de groteske spotprent laat zien. Niet hij maar Thomas Henry Huxley schreef WAT? in 1863 Evidence as to man’s place in nature. Nog steeds wordt er door de meeste psychologen, sociologen en psychiaters zo min mogelijk gerefereerd aan onze naaste simiëske familieleden. Seksuele selectie, Darwins meest opzienbarende ontdekking en de implicaties daarvan, komt zelden aan bod en wordt vrijwel geheel genegeerd.

De auteurs hebben een geheel nieuwe, wetenschappelijk methode ontwikkeld voor individuele verschillen in het begrijpen, verklaren en voorspellen van individuele besluitvorming. Na de revival van seksuele selectie in de 80er jaren van de vorige eeuw, werd dit in de 90er jaren opgenomen in evolutiepsychologie, een nieuwe wetenschap als amalgaam van evolutiebiologie, psychologie, cognitie, neurologie en antropologie. Daarbij kreeg het brein, als sturend mechanisme van gedrag, de meest prominente positie. Het brein is leidend bij alle aspecten van individuele besluitvormingsprocessen die allemaal uitmonden in reproductief succes in brede zin. In brede zin want ook reproductief succes van onze directe naasten behoort daartoe, zij behoren immers tot dezelfde genenpoel.
Echter, wat vaak vergeten wordt is dat ons brein nog een tweede essentiële functie heeft, namelijk het fungeren als advertentiemedium voor de kwaliteiten van de eigenaar. In Darwins termen: het brein is het meest aantrekkelijke secundaire geslachtskenmerk. We worden door anderen gekozen op de kwaliteiten van ons brein, zoals intelligentie, empathie, humor etc. Vandaar dat, wat de mens zelf heeft bijgedragen aan zijn cultuur – alles wat we zonder genen overdragen aan volgende generaties zoals technologie, geloof, geluk en geld – is niet meer dan de bijvangst van seksuele selectie.

Tijdens de miljoenen jaren durende evolutie werd de mens ultrasociaal en ontwikkelde onder de daarmee samenhangende sociale druk drie verrassende, fundamentele motivaties: empathie, samenwerking en hiërarchie. Daarbij draait alles om het brein: de interactie tussen de genen van het individu en de omgeving waarin hij vanaf zijn conceptie terechtkomt. Deze interactie bepaalt welke eigenschap door het brein wordt geprioriteerd. Dat inzicht levert de belangrijkste bijdrage in het begrijpen, verklaren en voorspellen van individuele verschillen in besluitvorming. Een onthutsende ontdekking waarvan in dit boek verslag wordt gedaan, is dat met de implicaties van de huidige kennis over individuele besluitvorming in gedrag niets wordt gedaan. In zowel de politiek als op bestuurlijk niveau in bedrijven en organisaties wordt nog steeds geregeerd en gehandeld met kennis die al bijna honderd jaar achterhaald is: Freud, Jung, Maslow en straffen en belonen van gedrag volgens de principes van het Behaviorisme van Watson en Skinner. Hoewel het behaviorisme al bijna een eeuw laat zien dat het niet werkt , wordt er nog steeds van uitgegaan dat ‘de’ mens (ook geen onderscheid dus tussen gender en persoonlijkheid!) rationele beslissingen neemt op basis van inventarisatie, overweging en uitvoering.

Meer weten? Zie Vanwaar?