7.1.4 Hoofdstukken

Het boek opent met een sfeertekening in ‘Hoe het begon…’ rond Charles Darwin in de context van zijn tijd in Londen. Hij is zojuist teruggekeerd van zijn wereldreis met de Beagle en staat aan de vooravond van de twee belangrijkste ‘beslissingen’ die zijn leven zullen bepalen: zijn huwelijk met zijn nichtje Emma en de ‘ontdekking’ van natuurlijke en seksuele selectie. Ieder deel opent met een Prelude, een aspect dat duidend is voor de inhoud.

Het Iste deel laat, na een prelude over de Red Queen, het belang zien van seksuele selectie voor de soorten. Clusters van gespecialiseerde cellen vormden op den duur de eerste, simpele diersoorten zoals sponzen en kwallen. Waarschijnlijk dankzij de oplopende zuurstof in de atmosfeer , ontstond de mogelijkheid dat ruim 500 miljoen jaar geleden zo’n 17.000 nieuwe soorten evolueerden. Seksuele selectie was, zoals Darwin al vermoedde, ook verantwoordelijk voor de evolutie van het brein. De nieuwe soorten vormen de oorsprong voor de ca. 39 verschillende levende fyla van nu. Ook koloniseerden de eerste planten het vasteland, inclusief de bewegende soorten.

In Deel II staat, na de prelude over de inslag van een meteoriet met een omvang van de Mount Everest, het ontstaan van de mens centraal. Begonnen wordt bij de ontwikkeling van de zoogdieren waartoe de mens behoort. Ca. 200 miljoen jaar geleden ontwikkelen de eerste zoogdieren zich. De vigerende visie is dat de zoogdieren zich pas konden ontwikkelen na de hegemonie van de dinosaurussen. Weliswaar waren de morganucodon als eerste zoogdieren al zo’n 205 miljoen jaar geleden actief, maar ontstonden de placentalia pas na het uitsterven van de dinosaurussen. Daarna werden de zoogdieren de grootste land- en zeedieren. In dit deel wordt de schijnwerper gericht op de drie voornaamste, geëvolueerde en aangeboren eigenschappen van de mens: empathie, samenwerking en hiërarchie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het deel waarin de eerste vroege zelfdomesticatie van de mens wordt toegelicht tussen 500.000 en 350.000 jaar geleden en het belang daarvan.

In het IIIde deel wordt, aan de hand van de prelude over Kleine Albert, op zoek gegaan naar het ontstaan en de evolutie van de universele, menselijke natuur en het individu. Heeft de mens een universele natuur en zo ja waaruit bestaat die? Onderzoek laat zien dat het brein van de mens dankzij de evolutie een aantal aangeboren eigenschappen heeft bewaard zoals taal en muziek. Ook het antwoord op de vraag waarvoor we taal het meest gebruiken wordt beantwoord. Het belang van seksuele selectie werd begin vorige eeuw niet of nauwelijks door wetenschappers onderkend. Dat had diepgaande gevolgen voor de theorie over menselijke motivatie. Motivatie is als psychologisch mechanisme primair geëvolueerd om reproductie te bevorderen. Echter, slechts beperkt geïnformeerd over het doel van motivatie, zagen psychologen het alleen als een activiteit voor een beperkte duur, zoals honger of dorst. Inherent aan het bevredigende karakter van seks, evolueerde het als een bijzonder prettige ervaring die zo vaak mogelijke moest worden herhaald. Daarmee is seksuele selectie de fundamentele motivatie van gemotiveerd gedrag en de motor achter reproductie en evolutie.

In deel IV, worden overeenkomstige en verschillende eigenschappen ingeluid door een prelude over Darwin en Marx. Dit hoofdstuk gaat verder in op de individuele eigenschappen van de mens. Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de psychologische overeenkomsten en verschillen tussen vrouwen en mannen. Daarna wordt duidelijk gemaakt hoe het brein een keuze maakt voor één van de zes fundamentele motivaties van de afzonderlijke seksen. Het hoofdstuk legt verder uit hoe ieder individu, op basis van de interactie tussen zijn genen en omgevingsfactoren, door het brein wordt ingedeeld in één van de drie fundamentele motivaties: empathisch, samenwerkend of hiërarchisch. Van iedere eigenschap bestaat een covariantie. De eigenschappen bevinden zich op één van de beide uitersten van het spectrum: mensen zijn onbewust risicozoekend/impulsief of risicomijdend/twijfelend. Bij ieder van deze motivaties hoort een andere sociale strategie. De sociale strategie heeft betrekking op de ‘signalen’ waarmee het individu met anderen communiceert en die probeert te beïnvloeden. Dat betekent dat er, vrouwen en mannen gezamenlijk, in totaal 12 profielen bestaan. Dit manifeste gedrag, gebaseerd dus op de fundamentele motivatie, is de sociale strategie genoemd. In dit boek zijn ook de taxonomieën opgenomen, de afzonderlijke opstelling, indeling en omschrijving van de profielen van vrouwen en mannen. Omdat de fundamentele motivatie, de karakteristieke eigenschap van het individu, zich in het ‘onbereikbare’ onderbewustzijn bevindt, heeft het individu zelf geen idee wat zijn fundamentele motivatie is. Daarom is het bijzonder belangrijk voor een ultrasociale soort als de mens die afhankelijk is van anderen voor invulling van zijn leven, om te vragen hoe anderen hem zien. Dit kan zeer verhelderend en leerzaam werken. En let wel: manifest gedrag laat slechts de sociale strategie van het individu zien, niet de werkelijke fundamentele motivatie! Met andere woorden: we kijken naar het verkeerde…

In deel V wordt, na de prelude over het beroemde ongeluk van Phineas Cage, afgerekend met mythes en misverstanden. Eén van de misverstanden gaat over de vraag hoe belangrijk een begrijpelijk en voorspelbaar zelfbeeld is. Velen van ons hebben het idee dat ze een helder zelfbeeld hebben. In reactie op een persoonlijkheidstest zijn we er zeker van dat de test een juiste weergave is van onze persoonlijkheid of juist niet. Maar onderzoek laar zien dat we eigenlijk geen idee hebben wie we zijn. De vraag duikt op of wat anderen van je denken, belangrijk is? Jazeker! Onze fundamentele motivatie wordt vanaf de conceptie gevormd door de interactie tussen onze genen en de omgevingsfactoren waarin we terechtkomen. Deze fundamentele motivatie, gevormd door de evolutionaire eigenschappen van seksuele selectie in combinatie van onze omgeving, is voor het individu ontoegankelijk. Wel genereert het brein van het individu een autobiografisch narratief. Sommige beelden hiervan duiken spontaan op in ons bewustzijn waarbij het erop aankomt om deze beelden tot op zekere hoogte te kunnen managen zodat ze één doorlopend geheel vormen. Omdat dit narratief niet geheel, of althans onvolledig, onder regie van het individu staat, is er sprake van een ‘gecontroleerde’ hallucinatie. Dit narratief beschouwen we als de essentie van ons ‘zelf’.

Omdat we als ultrasociale soort zowel privé als zakelijk volledig van elkaar afhankelijk zijn, is het van groot belang te weten hoe en wat anderen van ons denken. Familie, vrienden en bekenden hebben echter vaak een ander beeld van ons dan wij zelf. Niet alleen omdat ze ons zien vanuit hun eigen persoonlijkheid, maar vooral omdat ieder mens in staat is patronen te herkennen. Zo lang gedragspatronen redelijk stabiel zijn, valt het ons alleen op zodra iemand van zijn patroongedrag afwijkt. Dat betekent enerzijds dat het belangrijk is als je inzicht krijgt in je eigen gedrag en dat van anderen. Ook laat onderzoek zien dat introspectie en alle andere vormen van onderzoek in de persoonlijkheidsleer zoals (schriftelijke of mondelinge) tests, geen informatie leveren over wie we zijn en wat ons drijft. Maar het is minstens zo belangrijk dat jouw gedrag als positief en betrouwbaar wordt ervaren. Op die manier heeft iedereen er baat bij te weten met wie ze contact hebben of krijgen. Onvoorspelbaar gedrag, Proteusiaans gedrag genoemd, wordt door veel mensen als onbegrijpelijk, onbetrouwbaar of zelfs bedreigend ervaren.
Na een prelude over de mythes over wat als ‘normaal’ gedrag wordt gezien, wordt in Hoofdstuk 15 uitgebreid aandacht besteed aan het brein. Enkele voorbeelden: 1) Het brein is optimaal ontworpen, 2) Hoe groter ons brein, hoe beter, 3) Alleen mensen hebben spiegelneuronen, 4) we zien de ‘echte wereld’ zoals die is, 5) We gebruiken maar 10% van ons brein, 6) Ons brein is van oorsprong een reptielenbrein...

Ook wordt antwoord gegeven op de vraag of wij een vrije wil hebben, wat de zoektocht naar de ‘waarheid’ oplevert en een antwoord op de vraag wat ‘normaal’ gedrag is. In het laatste deel laat het boek zien hoe veel invloed ouders hebben op de ontwikkeling van hun kinderen.
Met ondersteuning van de website matchmymind.nl kunnen vrienden en bekenden worden gevraagd hoe ze de vrager beoordelen.

Meer weten? Zie Vanwaar?