2.1.2.3.5 Adaptaties
REDIGEREN!
Adaptaties zijn genetische aanpassingen die ontstaan door natuurlijke en seksuele selectie en bestaan uit psychologische, fysiologische en morfologische lange-termijn veranderingen die het reproductieve succes van de soort bevorderen (Tooby & Cosmides, 1995). In ons onderzoek richten we ons vooral op de modulair geëvolueerde mechanismen van het brein die worden ervaren als ‘aangeboren eigenschappen’. Hierbij moet onder andere worden bedacht dat niet alle adaptaties zijn aangepast aan de huidige sociale omgeving. Deze sociale omgeving verschilt wezenlijk van de wereld waarin ze in de loop van de afgelopen 1,8 miljoen jaar zijn ontstaan. Zo kan de mens al op jonge leeftijd angst voor slangen en spinnen hebben door een schrikreactie van haar/zijn moeder (Öhman & Mineka, 2001). Het adaptatieproces kent de volgende eigenschappen:
- Het concept van een universele, menselijke natuur is gebaseerd op de soort-specifieke verzameling van complexe psychologische adaptaties van de mens (Tooby & Cosmides, 1990). Individuele menselijke eigenschappen zorgen via recombinatie, invloed van de moeder tijdens de zwangerschap, epigenetische effecten, inclusief de interactie met de omgeving waarin het individu na zijn conceptie terecht komt. Daarbij moet worden bedacht dat voorspellingen over het gedrag altijd een zekere afwijking van de standaard kunnen vertonen door individuele ervaringen zoals ziekte, ongelukken of voeding.
- Het evolutionair adaptatieproces kan zowel van natuurlijke als van seksuele van oorsprong zijn. Op individueel niveau bestaat een groot verschil tussen beide processen.
- Op natuurlijke selectie kan een individu, behalve niche construction (Darwin, 1881; Odling-Smee et al., 1996) of verhuizen, vrijwel geen invloed uitoefenen. De soort is afhankelijk van de fysieke habitat waarin het verblijft. Natuurlijke selectie heeft een convergerende evolutie tot gevolg. Convergerende evolutie leidt tot overeenkomstige, eenvormige, efficiënte en functioneel ‘goedkope’ adaptaties met betrekking tot de soort in dezelfde, fysieke habitat (Darwin, 1871; Miller, 2000). Natuurlijke selectie laat zien dat de soort veranderingen ondergaat om beter te zijn aangepast aan de omgeving
- Bij seksuele selectie is niet convergentie van belang zoals bij natuurlijke selectie, maar is juist divergentie essentieel voor het benadrukken van individuele verschillen. Bij seksuele selectie is het dus van het grootste belang zich te onderscheiden van andere individuen voor het doorgeven van zijn genen aan de volgende generatie. KK is in die zin prototypisch seksuele selectiegedrag. Seksuele selectie is daarmee de onbewuste drijvende kracht van het individu dat actie moet ondernemen. De genetische kwaliteit van de partner is daarbij bepalend voor zijn keuze omdat deze de helft van de kwaliteit van hun nakomelingen bepaalt.
- Seksuele selectie maakt om die reden gebruik van een individueel selectieproces dat de keuze bepaalt voor de kwalitatieve eigenschappen van de partner. Het essentiele belang van seksuele reproductie is de productie van genetisch gevarieerde nakomelingen (Otto, 2008). Seksuele reproductie door partnerselectie, legt het accent op de overdracht van mentale eigenschappen, zoals zelfexpressie (Miller, 2000).
- Adaptaties zijn nauw verbonden met belangrijke en overwegend klimatologische en ecologische veranderingen zoals klimaat- en temperatuurwisselingen, stijging en daling van zeeniveaus, overstromingen, vulkaanuitbarstingen en sociale en culturele problematiek zoals samenwerking, groepsvorming, egaliteit, morele waardes, ouderschap, brein ontwikkeling en functionaliteit, maar ook met interne en externe conflicten, agressie en oorlog (Buss, 2016; Dunbar, 2009; Potts, 2018; Schaller et al., 2017; Tooby & Cosmides, 2008, 2010, 2015; Van Vugt, 2009; Wrangham, 1999a, 2019, 2020; Wrangham & Glowacki, 2012; Wrangham & Peterson, 1996; Zahavi, 1975; Zahavi & Zahavi, 1997).
Meer weten? Zie Axioma's