2.7.1 Nieuwe persoonlijkheidsleer

Het nieuwe kompas: sociale meerwaarde  

                                                      

Nu een aantal zaken zijn opgehelderd over het doen en laten van de mens als gedifferentieerd kiezend en adverterend individu, rijst de vraag wat ons dit leert. We zagen al de volgende vragen opdoemen:

Deze fundamentele vragen zijn de vragen waarop vooral de Persoonlijkheidspsychologie antwoord tracht te geven m.b.v. een drietal duidelijk verschillende aspecten:

  1. Wat zijn de belangrijkste, soort-specifieke karakteristieken,
  2. Wat zijn de belangrijkste aspecten waarin individuen verschillen en
  3. Hoe kunnen soort-specifieke karakteristieken en individuele verschillen worden verenigd in een algemene persoonlijkheidstheorie.

Vanuit een evolutionair perspectief zijn daartoe vijf criteria van belang: erfelijkheidsgraad, inclusieve fitness, seksuele selectie, assortatieve, dat wil zeggen op gelijkenis gebaseerde partnerselectie en mentale indicatoren van fitness. Ondanks de ogenschijnlijke paradox dat ieder mens onderling genetisch en biochemisch verschillend is, bestaat er, gebaseerd op een soort-specifieke verzameling van complexe, psychologische adaptaties, een universele, menselijke natuur. De onderlinge verschillen zijn het resultaat van de interactie tussen de genen van het individu en de sociale omgeving waarin hij vanaf zijn conceptie belandt. Het is dus niet zo dat de individuele verschillen uitsluitend worden bepaald door de genen van het individu of de omgeving waarin hij belandt. Het is dus de interactie tussen beide factoren, de nature en nurture, die bepalend is. Daarbij geldt dat In principe is de output van adaptaties op een functioneel niveau gelijk, maar treden veranderingen op ten gevolge van recombinatie en de omgevingsfactoren waarmee het individu vanaf zijn conceptie te maken krijgt. In principe is iedere soort ontvankelijk voor de lokale omstandigheden waarin hij terechtkomt. Als voorbeeld voor aanpassingen waarin een individu terechtkomt, is de woestijnsprinkhaan (Schistocerca gregaria) genomen voor de interactie met zijn omgevingsfactoren. Als het aantal sprinkhanen in een bepaald gebied laag is, heeft de sprinkhaan een groene kleur, is het een nachtdier en sedentair. Maar zodra het aantal sprinkhanen snel toeneemt, verandert de kleur, worden ze overdag actief en migreren in enorme zwermen.
Een vergelijkbaar proces vindt plaats bij de mens. Om het individu voor te bereiden op de omgeving waarin hij terechtkomt, prioriteert het brein van ieder individu al vanaf de conceptie één van de drie relevante geëvolueerde karakteristieke gedragsbepalende eigenschappen op basis van zijn genen en de interactie daarvan met zijn omgeving. Bij de prioritering door het brein staat seksuele selectie centraal waarbij wordt uitgegaan van de drie belangrijkste geëvolueerde, gehypothetiseerde adaptaties: empathie, samenwerking en hiërarchie. Hierbij wordt uitgegaan van de theorie dat verschillende adaptieve problemen met verschillende psychologische mechanismes moeten worden opgelost.
 

  1. Vanwaar een nieuwe visie/kompas?
  2. Verklaringsmodel
  3. Zelfbeeld.

Meer weten? Zie Conclusies