7.4.1.1 De mens als medium

Dawkins gaat er van uit dat uiteindelijk alles in de levende wereld draait om het succes van het gen en niet om het welzijn of zelfs de overleving van de drager van dat gen. Succes betekent dat het gen in aantal toeneemt ten opzichte van zijn allelen (concurrerende genen met dezelfde functie of eigenschap) in de populatie. Door het gen te kiezen als de meest elementaire eenheid waarop selectie plaatsvindt, en het individu te beschouwen als slechts een drager of vehikel van genen, kunnen ook situaties worden begrepen waarbij in de natuur altruïstisch gedrag van individuen wordt gezien.

Kadertje: Vier EGO-krenkingen: 

  1. Copernicus: de aarde is NIET het middelpunt van het heelal
  2. Darwin: de mens GEEN de koning der dieren
  3. Freud: de mens is GEEN meester van zichzelf
  4. Dawkins: de mens is SLECHTS een vehikel voor genen
Een voorbeeld hiervan is de aap die de kolonie waarschuwt dat er een roofdier in de buurt is en daarmee de aandacht van de rover op zichzelf vestigt. Het valt niet moeilijk in te zien dat hiermee de kolonie de meeste kans op overleven heeft en de genen, waarop de eigenschappen van de overlevingsapparaten, c.q. de leden van de apenkolonie, berusten, zullen overleven en hun eigenschappen zullen doorgeven, inclusief het gen dat het vermogen om te waarschuwen bevat. Hieruit valt af te leiden dat het voor een aap alleen relevant is dergelijk gedrag te vertonen als de genen die tot dat gedrag leiden ook in de groep voorkomen, met andere woorden als het om naaste familie gaat. Voor een niet-verwante groep zal de selectiedruk (de waarschuwende aap heeft wat meer kans gepakt te worden) tegen dergelijk 'altruïstisch' gedrag werken. Bij een ultrasociale soort als de mens is zijn gedrag dan ook niet of nauwelijks te begrijpen vanuit het gezichtspunt van het individu. 

                                       

In "The Extended Phenotype" laat Dawkins zien dat het uitgaan van individuele, groeps- of zelfs soortbelangen (de hele verzameling individuen van een soort als de eenheid waarop wordt geselecteerd) tot contradicties, misverstanden en onjuistheden leidt. Alle gedrag is alleen te begrijpen vanuit het intentionele gen-perspectief. Hoewel evolutie op zich geen bedoeling kent, is bij de ontwikkeling van levende wezens dus wel degelijk sprake van een richting: het doorgeven door middel van allerlei "overlevingsapparaten" (zoals de mens) van genetische eigenschappen. Hierbij is overigens samenwerking met andere genen geen beletsel, maar zelfs meestal een voorwaarde. Een gen bevat maar een klein deel van het totale ontwerpplan voor een complex organisme; kleur van de vacht zit in een ander gen, de structuur van de botten weer in een ander, om maar wat te noemen.

Genen zijn de "bouwblokken" en bevatten het ontwerpplan, of delen van het ontwerpplan, van een organisme en dat is het enige dat doorgegeven wordt van generatie tot generatie. Het gen, dat het beste "overlevingsapparaat" bouwt, overleeft. Zo gezien zijn genen in concurrentie met andere genen die dezelfde functies op een andere manier vervullen (allelen). Dit bedoelt Dawkins met het zelfzuchtig zijn van genen. Die genen, die het beste overlevingsapparaat kunnen bouwen, zullen lang genoeg leven om hun eigenschappen aan opvolgende generaties door te kunnen geven. Het woord 'gen' wordt in het boek ruim geïnterpreteerd, niet als een stuk DNA dat codeert voor 1 bepaald eiwit, maar in ruimere zin, als 'die genetische informatie die tot een bepaald kenmerk of gedrag leidt, desnoods via talloze tussenstappen'. Niet het kale 'gen' maar een totaalpakketje van 'genen' derhalve. 

Meer weten? Zie De media