7.4.1.3 Medium kostbare signalen

Voor genen zijn de mens en zijn brein een ideaal middel om zich te verspreiden, maar daarmee zijn we er nog niets want die mens met dat brein is een individu, een op zichzelf staand wezen. Terwijl de verspreiding van genen nu juist vereist dat verschillende individuen van verschillende seksen bij elkaar worden gebracht via seksuele selectie. Er moet dus nog een medium in het spel zijn waarmee die individuen met elkaar in contact kunnen komen: signalen en dan vooral kostbare signalen zoals tekenen van moraliteit!

Moraliteit en het ontstaan van drie fundamentele motivaties
Zoals Darwin in 1871 schreef: ”Ik ben het volledig eens met al diegenen die beweren dat van alle verschillen tussen de mens en de ‘lagere’ dieren het moreel besef, het geweten, het allergrootste verschil is.” Waaraan hij toevoegt: “Maar het verschil is slechts een kwestie van kwantiteit en niet van kwaliteit.” Darwin was er, kortom, van overtuigd dat moraliteit geen unieke eigenschap van de mens is, maar ook van de andere soorten. Recent onderzoek geeft hem gelijk. Zo’n 5-7 miljoen jaar geleden heeft de mens zijn morele gedrag geërfd van onze Laatste Gezamenlijke Voorouder (LGV). Het maakt deel uit van ons pakket van adaptaties zodat ons brein onze individuele moraliteit betrekt bij de bepaling en prioritering van onze fundamentele motivatie. Moreel gedrag is essentieel voor onze beoordeling van anderen. We bepalen onze voorkeur en affiniteit met anderen op basis van onze waardering van het morele gedrag van de ander. Dat betekent tevens dat we wel het ethische aspect van moraliteit met onze adaptaties meekrijgen, maar dat onze gedragscode van die moraliteit wordt bepaald door de plaats en de tijd van de cultuur waarin we worden geboren.

Het morele gedrag of mening van degene die we voor het eerst ontmoeten, is dan ook het eerste waar we op letten. Grosso modo wordt ons brein drie mogelijkheden geboden waaruit het kan ‘kiezen’: empathie, wederzijds altruïsme of hiërarchie. Alle drie eigenschappen zijn in aanleg aanwezig maar niet bij iedereen genetisch even sterk vertegenwoordigd. Zo ervaren sommigen nauwelijks of geen empathie. Doorgaans zijn vrouwen empathischer dan mannen. Empathie ontstond vermoedelijk tijdens de eerste zwangerschappen van de placentadieren. De zwangerschap en de geboorte zijn voor een zoogdiermoeder en -kind een extreem emotionele gebeurtenis. Het is ook de vermoedelijke basis geweest van wat in het algemeen ‘liefde’ wordt genoemd. Liefde doorloopt een drietal fases: lust, romantische liefde en hechting. Ook bij andere soorten zoogdieren en vogels worden deze eigenschappen waargenomen.

                               
De kinderen van de jagers-verzamelaars zijn de eerste 2-3 jaar op borstvoeding aangewezen. Vanaf de conceptie ontwikkelt zich, mede door de toenemend vrijkomende oxytocine, een sterke empathie. Vrouwen, inclusief moeders, hebben een belangrijke taak bij het verzamelen van voeding: zij zorgen voor 70-80% van het noodzakelijke voedsel, mannen ongeveer 10-20% . Helaas is de kindersterfte bij onze verre voorouders hoog en ook moeders overlijden vaak tijdens de zwangerschap of de geboorte. Kennelijk als vanzelfsprekend nemen de leden van de groep de verzorging van de wees op zich, een proces dat coöperatieve opvoeding of alloparenting wordt genoemd. Dit bevorderde de niet alleen de empathie maar ook de samenwerking tussen niet-verwanten. Vooral vrouwen waarvan het kind was gestorven, ongetrouwde zusters, tantes en de grootmoeders van de vrouw nemen deze taak op zich, maar vermoedelijk waren hierbij tevens (vele) single mannen betrokken. Deze onderlinge hulp was een eerste stap in de richting van de intense menselijke onderlinge samenwerking, ook buiten de familierelatie.

Meer weten? Zie De media