7.4.2.1 Samenwerking

Als vanzelf bewoog de samenwerking binnen de families zich in de richting van samenwerking met niet-verwante groepsleden. Samenwerking berust op wederzijds altruïsme, een onvoorwaardelijke investering in tijd, moeite of energie ten koste van de fitness van de één ten behoeve van de ander. Al snel werd duidelijk dat samenwerking tot snellere en betere prestaties kunnen leiden en werden de eerste stappen gezet naar meer inzicht, snellere resultaten en de eerste ontwikkeling van een unieke cultuur. De uitzonderlijke samenwerking tussen niet-verwanten bleek een praktische oplossing te zijn voor de talloze problemen die onze voorouders tegenkwamen tijdens hun eindeloze campingtrip. Onder de sociale druk evolueerde het brein van onze voorouders zich snel en met sprongen. Een belangrijk moment in de geschiedenis van de mens ligt, gerelateerd aan de groeispurt van het brein, tussen 500.000 en 100.000 jaar geleden. Voor zo ver kan worden nagegaan, verbleef een groot aantal van onze voorouders rond de uiterst vruchtbare gebieden van het Turkana meer en de Omo rivier, gelegen in het huidige Ethiopië en Kenya. Gelegen aan de oevers van de rivieren en een vriendelijk klimaat, bleken ze buitengewoon aantrekkelijk te zijn als gebied om te verblijven – een soort ‘paradijs’ avant-la-lettre. Al spoedig kregen die gebieden de belangstelling van andere groepen en werd territoriale strijd onvermijdelijk. Door de toenemende omvang van de groepen, groeide de behoefte aan leiders die sturing konden geven aan de strategie van de groepen die hun gebieden wilden verdedigen. Samenwerking en coalitievorming met niet-verwanten zijn een adaptatie. Samenwerkende individuen en groepen bleken succesvoller in hun reproductie. Al snel evolueerde samenwerking tot wederzijds altruïsme. Het verklaart vertrouwen, vriendschap, samenwerking en hulp, altruïsme en coöperatieve coalities. Het vinden en onderhouden van romantische relaties is eveneens te beschouwen als een aspect van wederzijds altruïsme. Het feit dat samenwerking is aangeboren, blijkt onder andere uit het feit dat zelfs kinderen tussen de 14 en 18 maanden oud spontaan andere kinderen helpen. Niet-verwanten helpen is een geëvolueerde adaptatie die ten minste teruggaat tot de primaten maar waarschijnlijk al behoorde tot het standaardrepertoire van de eerste levendbarende zoogdieren. Het voorgaande benadrukt dat samenwerking in al zijn vormen een adaptatie is die zich door de gedwongen groepsvorming van jagers-verzamelaars tijdens het verblijf op de Afrikaanse savanne op een specifieke en unieke manier ontwikkelde tot een universele eigenschap van de mens. Samenwerking en coalitievorming is de solide basis van moraliteit en vertrouwen.

   

Fig. X Samen jagen of vissen is voor mannen één van de factoren die bijdroegen tot de samenwerkende mens

Zoals hiervoor aangegeven is één van de opvallende en onderscheidende eigenschappen van de mens zijn ultrasociale instelling. Ontstaan als gevolg van de gedwongen groepsvorming op de Afrikaanse savanne ter verdediging tegen roofdieren en vijanden, ontstond al spoedig een intensieve samenwerking op allerlei gebieden zoals jagen, vissen, voedsel verzamelen en het delen van voeding en kennis. Eén van de gevolgen van de unieke en intense samenwerking, was de bevordering van de aangeboren morele waardes. De behoefte aan groepsvorming waarvan vrijwel iedereen deel wil uitmaken, de need to belong (Baumeister & Leary, 1995; Cosmides, 1989; Haidt et al., 2008; Haidt & Joseph, 2005; Kurzban & Leary, 2001; McPherson et al., 2003; Wilson, 1975), betekende tegelijk de bedreiging van het individu. Na verloop van tijd, als de omvang van de groep toeneemt, willen mensen deel uitmaken van hun eigen specifieke groep, hun ingroup (Van der Toorn, 2015). Vanuit zijn fundamentele motivatie maakt het individu een selectie aan de hand van een aantal criteria. Eén van de belangrijkste criteria bestaat er uit dat het individu de moraliteit van een groep beoordeelt door hun gezichten te vergelijken met een bestaande mentale representatie in zijn geheugen (Ratner et al., 2014). Leden van een ingroup delen hun normen en waarden en delen hun vooroordelen voor niet-leden van hun ingroup, de outgroup. Ze zien hun eigen groep als superieur en discrimineren op morele, etnische, seksuele, religieuze en nationalistische verschillen. Leden van een ingroup delen een negatief waardeoordeel over anderen en zijn toleranter voor hun eigen groepsleden (Kaya, 2016). Ze hebben een voorkeur voor overeenkomstig taalgebruik, intelligentie, gedrag, kleding en morele uitgangspunten. Groepsleden bakenen hun grenzen af met hun cultuur, geloof, kleding, rituelen, ornamenten en artefacten (Turchin, 2009; Zahavi & Zahavi, 1997). Het gedrag van outgroups wordt als bedreigend ervaren (Leyens et al., 2000). Vanuit een evolutionair perspectief moet de oorzaak van wantrouwen en angst voor de ‘anderen‘, dat wil zeggen vreemden, worden gezocht in het Pleistoceen. Outgroups vormden een risicofactor op het gebied van mogelijke overdracht van parasieten, vrouwenroof en van voorraden (Baumeister & Leary, 1985; Curry, 2018; Kaya, 2016; McPherson et al., 2001; Paladino & Castelli, 2008; Premack & Woodruff, 1978; Stillman & Baumeister, 2009; Tooby & Cosmides, 2010).
De manier waarop de twee seksen omgaan met de door hen geselecteerde ingroep, vertoont eveneens evolutionaire aspecten. Zo beschikken vrouwen, die van nature sociaal vaardiger zijn dan mannen, doorgaans over een beter functionerende theory of mind. Daarmee kunnen vrouwen doorgaans makkelijker het gedrag van anderen begrijpen en voorspellen (Baron-Cohen, 2003, 2007). Dat heeft voor de vrouw in sociaal opzicht een aantal voordelen ten opzichte van mannen. Vrouwen leggen makkelijker contact met andere vrouwen en hechten meer waarde aan altruïstische, wederzijdse relaties. Mannen daarentegen zijn ceteris paribus minder empathisch en hebben minder inzicht in affectieve relaties met andere mannen. Daarentegen zijn mannen gemiddeld sterker in het analyseren van structuren en het herkennen van patronen waardoor ze, zij het met enige moeite, een cognitieve inschatting kunnen maken van het gedrag van anderen. Dit inzicht danken mannen aan hun inzicht in het zien en onthouden van details en het ontdekken van gedragspatronen. Hun inzicht in het gedrag van vrouwen blijft echter beperkt door hun doorgaans minder empathische, systematisch-georiënteerde patroonbenadering. Voorgaande overwegingen sluiten aan bij de evolutionaire theorie dat aangeboren moraliteit verder evolueerde, evenals de aangeboren, universele eigenschap om een taal te kunnen leren of een weerstand tegen incest (Cosmides & Tooby, 2013; Lieberman, Tooby & Cosmides, 2003; Pinker 1997). 

Meer weten? Zie Meer dan de som der delen