4.2 De pratende primaat

Het is 1947 als het kinderloze echtpaar Catherine en Keith Hayes de paar dagen oude Viki adopteert. Viki is geboren in het Yerkes laboratorium in Florida voor experimentele doeleinden. Maar Catherine en Keith hebben een speciaal experiment voor ogen. Zij willen onderzoeken of en hoe Viki in staat is een taal en een aantal vaardigheden te leren. Een dergelijk experiment was eerder uitgevoerd, maar het echtpaar wil onderzoeken hoe Viki reageert op een opvoeding zoals die van andere kinderen. Vanaf de eerste dag beschrijven en filmen ze uitvoerig hun ervaringen op het gebied van imitatiegedrag en inzicht van hun protegé. Als Viki bijna 1,5 jaar oud is, begint ze spontaan de afwas te doen en af te stoffen. Voor de spiegel doet ze lipstick op, veegt het met haar wijsvinger netjes bij en bestudeert lang en zorgvuldig het resultaat. Daarna poedert ze, eveneens voor de spiegel, haar gezicht. Rond haar derde jaar is ze in staat met een hamer een paal in de grond te slaan. Ze weet hoe ze een punteslijper moet gebruiken en met een schoonmaakmiddel de ramen lappen. Ook stopt ze foto’s in een fotoboek en weet hoe je met een schroevendraaier een blikje cola open kunt krijgen. Voordat ze 3 jaar oud is, slaagt Viki er in de woorden ‘Mama’, ‘Papa’ en ‘Kopje’ te zeggen en 70 verschillende taken uit te voeren. Ze presteert niet veel slechter dan andere kinderen van dezelfde leeftijd. Ze is sociaal, heeft behoefte aan gezelschap en is aanhalig en lief – totdat ze in de gaten krijgt dat ze de baas kan spelen en agressief wordt. Helaas overlijdt Viki al op 7-jarige leeftijd aan een hersenvliesontsteking. Veel verder dan de drie woorden is haar woordenschat nooit gekomen. Maar voor een chimpansee is dat al een hele prestatie.

Wij zijn de pratende primaat. De mens is voor zo ver we weten, de enige soort met een gesproken taal. Ook Darwin was van mening dat alleen de mens een taal heeft ontwikkeld . Taal is dan ook een typisch mensending – en tegelijk één van onze meest unieke en mysterieuze eigenschappen. Uniek omdat taal het onder andere mogelijk maakte oorzaak en gevolg met elkaar te delen, wellicht één van de belangrijkste redenen waardoor de mens in de cognitieve niche belandde en zo het trage evolutieproces kon omzeilen. Mysterieus omdat taal niet fossiliseert zodat de herkomst, ondanks sterke aanwijzingen, vooralsnog speculatief blijft. Inmiddels is taal als essentiele factor geëvolueerd in onze sociale, culturele en technologische evolutie. Het speelt een belangrijke rol in partnerformatie, seksuele selectie , vriendschap, coalities en het roddelcircuit van de werkende en spelende mens. Maar taal heeft naast de vele positieve eigenschappen, ook een duistere kant. Sommigen gebruiken hun Machiavellian intelligence om door tactische misleiding (tactical deception) het gedrag van anderen te manipuleren. Nepnieuws (fake news) is daar een goed voorbeeld van. Taal wordt door zowel vrouwen als mannen gebruikt om te liegen, te bedriegen, te dreigen, te verleiden en rivalen te belasteren. Hoe vaak mensen door zelfbedrog of uit (de illusie van de) vrije wil op die manier van taal gebruik maken, valt moeilijk te zeggen. Zeker is dat wat mensen doen, zeggen ze niet en wat ze zeggen, doen ze niet.

De mens is de, behalve bijen, termieten en mieren, de meest sociale soort op aarde. Taal is daarbij een wonderbaarlijk efficiënte functionaliteit en ontstaan door de druk van de intens sociale interactie van het groepsleven. Taal bestaat als communicatiesysteem uit gecodeerde en gedecodeerde verbale, auditieve, visuele en geschreven informatie. Toch is het gebruik van taal zo gewoon geworden, dat we het wonderbaarlijke ervan niet meer ervaren. Gemiddeld kennen we rond ons 20ste jaar ruim 40.000 woorden en kunnen dankzij zinsbouw en recursie een eindeloos aantal zinnen construeren. Uit onderzoek blijkt dat onze taalbeheersing al enkele weken begint voordat we worden geboren. Een probleem met taal zoals een taalontwikkelingsstoornis (TOS) is bij 7,4% (8% jongens, 6% meisjes) is één van de oorzaken van problematische sociale interactie en zelfsturing . Over het algemeen beginnen peuters rond de 6-8 maanden te brabbelen en komen rond de 10-12 maanden met hun eerste woorden. Na 20-24 maanden zijn kleuters in staat tot eenvoudige zinnen en beschikken rond hun 3de al over een behoorlijke woordenschat. Taal is een belangrijke informatiedrager van culturele, sociale, economische, religieuze en professionele ideeën, tradities en waardes van volkeren en gebieden. Taal biedt inzicht in betekenis, cognitie, wensen en behoeften. Door globalisering verdwijnen steeds meer talen in hoog tempo. Is dat problematisch? Zeker, ook omdat minstens de helft van alle ruim 7.000 gesproken, nog ‘levende’ talen, geen geschreven versie kent en daardoor dreigen voor altijd in de vergetelheid weg te glijden. Daarmee verdwijnen onder andere ook belangrijke en interessante tradities, religies, rituelen, legendes en kennis over de natuur, de cultuur en de medicinale eigenschappen van bloemen, planten en bomen.

De oorsprong van taal
Al eeuwen wordt gespeculeerd over de oorsprong van taal. Kinderen worden geboren met het bijzondere talent om zonder enige voorkennis van bijvoorbeeld grammatica of recursie een taal te leren. Dat roept de vraag op waarom, waar, hoe en wanneer taal ontstond. Hier werd door wetenschappers lang en tevergeefs over gespeculeerd. Totdat de Société de Linguistique in Parijs in 1866 er genoeg van kreeg en wetenschappers verder onderzoek verbood met als argument dat het onderwerp niet serieus genoeg was om er nog tijd aan te besteden. Taalonderzoek lag dan ook bijna 100 jaar stil. Vanaf de 50er jaren van de vorige eeuw nam Noam Chomsky de handschoen op en beschreef zijn theorie van Universal Grammer over de oorsprong van taal . Volgens Chomsky is taal een aangeboren menselijke eigenschap, vergelijkbaar met het vermogen om te lopen of stereovisie en geleid door een language acquisition device (LAD). Kinderen doorlopen universeel een identieke route om één van de (nog) 7.117 talen op aarde te leren . Omdat Chomsky zijn visie niet kon of wilde koppelen aan een geëvolueerde functionaliteit van taal als communicatiemiddel, zette dit de deur open voor commentaar, vooral door Steven Pinker en Paul Bloom . Taal moet volgens Pinker worden gezien in de context van een specifieke sociaal geëvolueerde adaptatie die deel uitmaakt van de cognitieve capaciteiten van de soort . Met andere woorden: het vermogen een taal te leren is een unieke, soort-specifieke genetische erfenis van de mens, een adaptatie met een aantal structurele, sociale regels.

Veel onderzoekers gaan er vanuit dat gesproken taal ontstond uit een proto-taal, vermoedelijk bestaande uit een combinatie van handgebaren, geluiden en gelaatsuitdrukkingen . Primaten maken gebruik van handgebaren, maar de mens heeft dankzij zijn spiegelneuronen en het daarmee samenhangende imitatiegedrag de beschikking over een veel uitgebreider repertoire. In de laatste decennia van de vorige eeuw werden meerdere experimenten losgelaten op primaten om te zien of ze een taal konden leren. Dat bleek geen succes: Viki was niet de enige aap waarmee met taal werd geëxperimenteerd. In 1960 kreeg de chimpansee Washoe les in gebarentaal en leerde 250 tekens waarmee ze eenvoudige zinnen kon vormen. Daarna volgde Nim Chimpsky (genoemd naar Noam Chomsky) waarover het trieste verloop van zijn korte leven de documentaire Project Nim werd gemaakt. In 1978 leerde de orang oetan Chantek 150 gebaren van antropologe Lyn Miles terwijl Francine Patterson beweert dat Koko de gorilla die zij vanaf 1972 gebarentaal leerde, ruim 1000 tekens kent. Kanzi de bonobo leerde in de 80er jaren communiceren met symbolen, kleurige iconen (lexigrammen) en computertoetsenborden. Het meest opvallende experiment is van Kristen Gillespie-Lynch en haar medewerkers. Dit experiment bestond uit vergelijkende video-opnamen van de ontwikkeling van een 10-24 maanden oud kind en een even oude bonobo en een chimpansee. Uit dit experiment bleek dat kinderen, evenals chimpansees en bonobo’s, beginnen met gebarentaal en, naarmate ze ouder worden, dit ondersteunen met geluiden. Tot het 3de jaar verliep de ontwikkeling van de peuter min of meer synchroon met die van de chimpansee en de bonobo. Maar na haar 3de liet het kind in haar gebaren- en taalontwikkeling al snel beide primaten achter zich. Dit experiment ondersteunt overigens de hypothese dat taal inderdaad is ontstaan uit gebaren in combinatie met geluiden.

Volgens Bickerton zijn er twee aspecten van belang in de ontwikkeling van taal: de symbolische betekenis van gebaren en woorden en de evolutie van syntaxis. Door gedwongen groepsvorming en de geleidelijke aanwas van het aantal groepsleden, ontstond toenemende druk op de noodzaak tot betere communicatie, samenwerking, het vermijden van conflicten, hofmakerij, het maken en onderhouden vriendschappen en het onthouden van de vele verschillende individuen . Nadat Homo erectus had geleerd rechtop te lopen, maakte dit een ander, intensiever gebruik van de handen mogelijk zodat een geleidelijke uitbreiding van gebarentaal werd vergemakkelijkt. In een volgende fase kregen seksuele selectie , gezamenlijke activiteiten (jagen, vissen, verzamelen), het vervaardigen van werktuigen en ornamentatie meer aandacht, zodat het gebruik van prototaal intensiever werd. De eerste artefacten en geavanceerde Levallois bewerkingen van vuursteen verschijnen al rond 400.000 jaar geleden in Afrika. Dit veronderstelt een geavanceerd taalgebruik voor het overdragen van informatie en het geven van instructies.

Het ontstaan van een meer complex taalgebruik wordt, gebaseerd op het verschil in het aantal fonemen van talen in de wereld, geschat op 350.000 – 150.000 jaar geleden. Onderzoek laat zien dat het Zuid-Afrikaanse !Xun 141 fonemen telt, terwijl het Rotokas in Nieuw Guinea en Oceanië en Pirahã in Zuid Amerika slechts 11 fonemen kennen. Dat wijst op een hogere ouderdom van de Afrikaanse talen. Opvallend is dat de periode van intensieve taalontwikkeling, de great leap forward in Afrika rond 350.000 jaar geleden min of meer samenvalt met de toename van het aantal groepsleden, de groeispurt van het brein, zelfdomesticatie, empathie, altruïsme en het verlies van lichaamsbeharing . De veelheid aan verschillende talen wordt verklaard door de menselijke exodus uit Afrika. Vanaf Out-of-Africa 2 60.000-70.000 jaar geleden, splitsten groepen zich op en ontwikkelden gaandeweg ieder een eigen taal en cultuur.

Het proces van gesproken taal is eveneens nauw verbonden met de evolutie van het menselijke strottenhoofd en de stembanden. Maar vooral dankzij de rol van het Foxp2-gen , dat overigens bij meer gewervelde soorten wordt gevonden, lijkt de mens op specifieke eigenschappen van dit gen een soort ‘alleenrecht’ voor gesproken taal geërfd te hebben. Het Foxp2-gen versterkt bij de mens de onderlinge communicatie van specifieke neuronen via synapsen en verlengde dendrieten. Deze zijn betrokken bij het functioneren van het declaratieve en procedurele leren van taal en spraak. De ontwikkeling van taal werd waarschijnlijk ook vergemakkelijkt door de aanwezigheid van spiegelneuronen (deel uitmakend van motorneuronen) in de buurt van het Broca taalgebied. Spiegelneuronen zijn verbonden met motorneuronen die betrokken zijn bij manifest gedrag en het gevoelscentrum van het brein . Taal is vermoedelijk ook verbonden met een versterking van het bewustzijn (awareness), de ‘ontdekking’ van het ‘zelf’, het subjectieve denken als simulatieproces om de mens in staat te stellen zich (beter) in te leven in de behoeften, wensen en intenties van anderen . Door simulatie kunnen de intenties en behoeften van anderen worden afgeleid en voorspeld. De ontwikkeling van een bewustzijn stelde de mens in staat het gedrag van anderen te begrijpen, te voorspellen en te manipuleren . Tijdens de zelf-domesticatie van de mens ontstond vermoedelijk taal ook onder de sociale druk van het snel toenemend aantal groepsleden . Naarmate de noodzaak tot empathisch inzicht in de sociale, emotionele en morele beweegredenen van anderen toenam, groeide ook de omvang van het brein . De sociale druk moet aanzienlijk zijn geweest, omdat de exceptionele omvang en energiebehoefte van het brein in verhouding van tot het menselijke lichaam uitzonderlijk groot is.

Hoewel gesproken taal een unieke, soort-specifieke eigenschap van de mens is, bestaat er zoals betoogd wel degelijk een relatie met andere soorten, met name de primaten. Maar ook alle andere soorten communiceren op de één of andere manier. En evenals bij de mens vindt dierlijke communicatie plaats op twee niveaus: cues en signalen. Sterk vereenvoudigd komt het erop neer dat, terwijl cues verwijzen naar de soort-specifieke eigenschappen, zijn signalen individueel, intentioneel en met de bedoeling het gedrag van soortgenoten - en soms outsiders - te beïnvloeden. Signalen bestaan uit persoonlijke eigenschappen, ‘advertenties’ die, om geloofwaardig te zijn, betrekking moeten hebben op een ‘kostbare’ handicap die andere individuen zich niet kunnen permitteren . Iedere eigenschap vereist, evenals specifieke vaardigheden, moeite, tijd en energie van het individu. Natuurlijke en seksuele selectie zorgen er voor dat eigenschappen en vaardigheden vele generaties ‘getest’ worden voordat ze worden opgenomen in het pantheon van fysieke en mentale mechanismen van de soort. En omdat evolutie ruim de tijd heeft, is er een enorme verscheidenheid ontstaan aan soorten met eigen cues en individuele signalen. De natuur vertoont dan ook een fenomenale caleidoscoop aan kreten, gebrul, gepiep, gezang, gefluit, geuren, kleuren en chemische signalen. Voor de boodschapper staat er veel op het spel. Want evenals bij de mens, zijn deze signalen bedoeld om betrouwbare informatie te adverteren over bijvoorbeeld de individuele grootte, snelheid, kracht, genetische kwaliteiten, betrouwbaarheid, moraliteit en intelligentie. Seksuele selectie is daarbij de primaire drijfveer. Ongeveer 90% van de vogelsoorten voor minstens het hele jaar een stelletje. Ze bouwen samen een nest, zoeken en delen voedsel met hun partner, broeden en voeden de kuikens samen en verdrijven roofdieren en -vogels. De hiërarchie bij vogels is sterk: de beste vrouwtjes krijgen de beste mannetjes en signalen zijn daarbij van het grootste belang. Evenals bij de mens, sjoemelen ook vele dieren met hun signalen om hun doel te bereiken. Zo blijkt 20%-40% van de jongen van het vrouwtje, niet van ‘haar’ mannetje te zijn, maar van de buurman die misschien betere genen heeft.

Gebarentaal
Gebarentaal, de manier waarop onze verre voorouders waarschijnlijk met elkaar communiceerden, kan worden gezien als een moderne pendant hiervan. Gebarentaal wordt al rond 400 voor het begin van onze jaartelling genoemd door de Griekse filosoof Socrates. Tegenwoordig is gebarentaal een volwaardige taal met een eigen woordenschat en grammatica. De Nederlandse Gebarentaal (NGT) wordt niet alleen door doven gebruikt, maar ook door hun familieleden, vrienden, leraren en vertalers. Op dit moment zijn er 137 verschillende gebarentalen bekend waaronder de Plain Indian Sign Language (PISL) in Amerika en de Australian Aboriginal Sign Language (ASW) om met andere stammen die hun taal niet spreken, te kunnen communiceren. Sommige kloosterordes die een gelofte van stilte hebben afgelegd, maken gebruik van een eigen gebarentaal. Wellicht is in onze westerse samenleving Ludwig van Beethoven één van de meest bekende dove componisten.

Nog steeds gebruiken wij handgebaren tijdens gesprekken. Gebaren onderstrepen iemands gedachten in een gesprek. Als we elkaar tijdens een conversatie niet kunnen zien, zoals tijdens een telefoongesprek, maakt dat elkaar begrijpen meer complex. Kennelijk besteden we daar veel aandacht aan, want tijdens interviews geeft de geïnterviewde soms antwoord op vragen die vergezeld gaan van (misleidende) handgebaren. Niet alleen in landen waarvan de taal niet spreken en er proberen achter te komen waar we kip kunnen eten (Fay et al., 2014). Zelfs blinden maken gebruik van handgebaren tijdens gesprekken. Wat opvalt is het gemak waarmee kinderen gebarentaal leren. Vooral in de fase waarin kinderen nog geen woordkennis hebben, valt op dat ze tussen de vanaf de eerste 8 tot 12 maanden snel en makkelijk gebaren gebruiken om duidelijk te maken wat ze willen. In feite geven gebaren van het kind vaak al de woorden aan die ze een paar maanden later voor het eerst gaan gebruiken. Het is daarom voor opvoeders nuttig op die gebaren te letten en te ondersteunen met de woorden die daarbij passen.

Taal en intelligentie
Het voorgaande heeft betrekking op biologische ‘oplossingen’, ontstaan uit vele generaties negatieve feedback. Maar ontegenzeggelijk is, ook naar menselijke maatstaven, een groot aantal soorten in staat tot intelligente oplossingen. Een goed voorbeeld zijn kraaiachtigen. Een kraai heeft in verhouding tot zijn lichaamsomvang, een even groot brein als een chimpansee. Vooral het voorste deel van hun brein, vergelijkbaar met de prefrontale cortex van de mens, is sterk ontwikkeld. Evenals chimpansees denken ze na over de problemen die ze tegenkomen en proberen die op te lossen . Plinius de Oudere (23–79 nChr.) verhaalt al over de intelligentie van een kraai. Plinius slaat een kraai gade die een amfoor ontdekt waarin een laagje water staat. Kennelijk heeft de kraai dorst, maar kan er niet bij omdat er niet genoeg water in zit. De kraai denkt even na, pakt een steen en gooit die in de amfoor. Vervolgens gooit hij net zo lang stenen in de amfoor tot het water voldoende is gestegen zodat de kraai zijn dorst kan lessen. Een dergelijke prestatie maakt hem ongetwijfeld populair bij de dameskraaien.

Het voorgaande legitimeert de vraag wat ‘dierlijke intelligentie’ inhoudt. Het meest opvallende is dat we ons verwonderen over het inzicht van de kraai. We gaan er vanuit dat alleen de mens in staat is om logische verbanden te leggen. Logisch inzicht vereist voorstellingsvermogen over toekomstige situaties. En volgens de meesten zijn dieren gevangen in het heden en beschikt alleen de mens over het vermogen tot time travel, nadenken over de toekomst. Frans de Waal vraagt zich terecht af of we wel slim genoeg zijn om te begrijpen hoe slim dieren zijn. Om te beginnen: ook de mens is een dier. Ook wij zijn net zo goed afstammelingen van het eerste leven van ca. 3,5 miljard jaar geleden. Ook wij zijn, evenals alle andere soorten, slechts één van de vele blaadjes aan de takken van Darwins Tree of life. Het strijdperk is dus cognitieve capaciteiten. Dat betekent dat we ook naar onszelf moeten kijken voordat we een oordeel kunnen geven over de intelligentie van dieren.

De mens vindt zichzelf onwaarschijnlijk intelligent – vele malen intelligenter dan alle andere soorten. Maar wat is intelligentie? Aan de beroemde, in 2018 overleden natuurkundige Stephen Hawking wordt de uitspraak toegeschreven “Intelligence is the ability to adapt to change.” Pinker omschrijft intelligentie als ‘het vermogen, ondanks belemmeringen, een specifiek doel te bereiken.’ En voegt daar aan toe:’ ‘Snappen hoe de omgeving in elkaar zit en samenwerking met anderen verwerven.’ Misschien is Robert Sternberg het dichtst in de buurt met drie factoren in relatie tot intelligentie: 1) een probleemoplossend vermogen (analytisch), 2) de capaciteit nieuwe oplossingen te bedenken (creativiteit) en 3) het vermogen je aan te passen aan een veranderde omgeving (praktisch).

Maar wie vergelijkt wie met wat? Onderzoek naar de intelligentie van dieren, wordt bepaald door de maatstaven die de mens stelt en die niet per definitie passen binnen het beeld van andere dieren. Een goed voorbeeld van een dier dat de theorie van Sternberg aantoont, is de Nieuw Zeelandse kea, de Nestor notabilis, vrij vertaald uit het Latijn als ‘Opmerkelijke wijze’. Het gedrag van de papegaaiachtige kea vertoont in een aantal opzichten overeenkomsten met de neotenie van de mens. Kea’s zijn buitengewoon nieuwsgierig en snappen direct hoe een werktuig kunt gebruiken en waarvoor. Kea’s zien al snel en zonder probleem causale verbanden. Een kea is dan ook, naar de maatstaven van Sternberg, buitengewoon intelligent. Ook zijn Kea’s, net als de mens, speels. Niet voor niets worden kea’s de clowns of the mountains genoemd, verwijzend naar hun natuurlijke habitat. Overigens wordt hun speelsheid niet altijd door iedereen op prijs gesteld. Ze vernielen ruitenwissers, tenten en tuinmeubels. Ze stelen het eten en drinken de cola van bezoekers aan McDonald, stelen tv-antennes en laten autobanden leeglopen. Lang is gedacht dat vogels niet intelligent kunnen zijn. Ze moeten immers kunnen vliegen en betalen daar de prijs voor met hun gewicht: een klein brein maakt daarvan deel uit, zo was de redenering. Maar omvang is, zoals ook blijkt bij onderzoek van het menselijke brein, niet alles. Meerdere soorten zoals bijvoorbeeld de olifant, de walvis en de dolfijn hebben een relatief groot brein in verhouding tot hun lichaamsomvang. Deze soorten zijn dan ook bijzonder intelligent. Essentieel is echter het aantal neuronen van het brein en de hoe die met elkaar zijn verbonden. Vooral sociale soorten vogels zoals kraaiachtigen en papagaaien blijken relatief grote hoeveelheden neuronen te hebben met verbindingen die veel op die van de mens lijken. En hoewel vogels een ander ‘soort’ brein hebben dan de mens – vergeet niet dat vogels afstammen van de dinosaurussen – leggen verschillende soorten met succes de ‘spiegeltest’ af. In deze test krijgt het dier een kleurige stip op zijn kop en wordt dan voor een spiegel gezet. Als het dier zichzelf in de spiegel herkent, heeft hij een (vorm van) ‘zelfbewustzijn’, een ‘zelf’. Primaten, olifanten, dolfijnen en de mens slagen voor die test, evenals kraaien, eksters en papegaaien: ook zij leggen een causaal verband dat zij in de spiegel naar zichzelf kijken. Vooral sociale vogels slagen niet alleen voor de test maar geven ook blijkt van een grote mate van intelligentie. Nu 2018 werd ontdekt dat ook de relatief eenvoudige lippoetsvis (Labroides dimidiatus) voor de spiegeltest slaagt, . Maar omdat de test is bedacht door mensen, testen we soorten niet alleen op ‘ons’ soort intelligentie, maar ook op waarneming. Honden slagen niet voor de test, maar we kunnen niet ontkennen dat honden intelligent zijn. De vraag is dan wat we meten? Honden zijn veel minder visueel ingesteld dan de mens, primaten en vogels. Honden zijn specifiek op hun reuk ingesteld. Is een vleermuis intelligent of heeft hij een zelfbewustzijn? Vleermuizen gebruiken echolocatie om te navigeren en zullen niet slagen voor de spiegeltest. Omdat we ons niet kunnen verplaatsen in de waarneming van deze soorten – laat staan een vleermuis - zullen we het misschien nooit te weten komen. Toch is er een mogelijke (gedeeltelijke) verklaring. Volgens Damasio heeft ieder levend wezen een zeker vorm van bewustzijn. Zoals hij het ziet:
“…consciousness is a state of mind in which there is knowledge of one’s own existence and of the existence of surroundings.” Het begrip bewust te zijn van het eigen bestaan in een specifieke omgeving zou, om te kunnen overleven en reproduceren, inherent moeten zijn aan alle, zelfs de meest eenvoudige levensvormen. Ook deze levensvormen, zoals bacteriën en wormen, hebben het vermogen te leren van hun ervaringen en een geheugen om die ervaringen op te slaan, hoe primitief ook. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de waarneming van zijn eigen beeltenis door de lippoetsvis. Wellicht bestaat zelfbewustzijn op een spectrum van buitengewoon simpel tot uiterst complex.

Meer weten? Zie Casus