4.4 De pennende primaat
Verbaasd ontvangt Samuel Kramer in 1952 een brief van Fritz Kraus. Kramer heeft Kraus een keer ontmoet toen hij een bezoek bracht aan het Museum voor de Oriënt in Istanbul waar Kraus als conservator werkte. Sindsdien hebben ze slechts sporadisch contact. Kramer is een beroemde specialist van de Sumerische geschiedenis en cuneiform, het spijkerschrift, aan de universiteit van Pennsylvania. Kraus, in 1937 uit Wenen gevlucht voor de Nazi’s, was in het Oriënt museum belast met onderzoek naar het spijkerschrift. Kraus haalt in zijn brief wat gezamenlijke herinneringen op en meldt dat hij inmiddels aan de universiteit van Leiden werkt. En passant laat hij weten in het Oriënt museum op twee fragmenten van tabletten met Sumerisch spijkerschrift te zijn gestuit met wetteksten. Of Kramer misschien interesse heeft? Kramer aarzelt geen moment en laat direct de tabletten overkomen. Als hij de tabletten uitpakt, is hij zelfs als deskundige met stomheid geslagen: op zijn bureau liggen de oudste Sumerische wetteksten ter wereld! Weliswaar is een deel van de tekst op de twee kleitabletten van 10 bij 20 centimeter verloren gegaan, maar Kramer ziet meteen wat de archeologische en culturele waarde is. Na een paar dagen intense studie, krijgt de overgebleven tekst langzaam meer betekenis. De tekst bevat wetten, uitgevaardigd door Ur-Nammu, de Sumerische koning van Sumer en Akkad in Mesopotamië. De wetteksten dateren uit de 3de dynastie van Ur, ca. 2050 vóór het begin van onze jaartelling en zijn zo’n 300 jaar ouder dan de tot dan toe bekende wetteksten van Hammurabi.
Ergens rond 8.500 voor het begin van onze jaartelling, strijken de Sumeriërs neer in het gebied tussen de Eufraat en de Tigris, het centrum van het huidige Irak. Het gebied staat tegenwoordig bekend onder de Griekse naam Mesopotamië, maar de Sumeriërs noemen het ‘Kiengir’, ‘Het Land van de nobele heren’. De Sumeriërs noemen zichzelf de ‘Sag-giga’, de ‘Zwarthoofden’ en zij spreken ‘Emigir’. Dat zij zichzelf Zwarthoofden noemen, doet vermoeden dat ze oorspronkelijk uit Afrika afkomstig zijn. Dit pastorale nomadenvolk wordt beschouwd als één van de grondleggers van de Westerse beschaving. Het schrift werd rond 8.000 v.Chr. voor het eerst gebruikt voor het bijhouden van handelstransacties en lijsten van tempeloffers. Het noteren hiervan ontwikkelde zich in de daaropvolgende eeuwen tot een geschreven taal. Oorspronkelijk, rond 3.100 voor het begin van onze jaartelling, bestaat het Sumerische schrift uit eenvoudige pictogrammen, de iconische betekenis van een afbeelding: een hoofd met een mond betekent ‘eten’, een ster de ‘hemel’, een voet ‘lopen’ of ‘brengen’. Maar binnen een paar honderd jaar worden deze iconische afbeeldingen vervangen door symbolen. Het schrift wordt vereenvoudigd door een rietstengel te gebruiken om een soort ‘kraaienpoten’ in natte klei te maken. Deze schrijfmethodiek wordt later het spijkerschrift ofwel cuneiform genoemd. Ook slagen de Sumeriërs er in om hun teksten informatie mee te geven over tijden, locaties, wie betrokken zijn bij welke activiteiten, welke arbeidskrachten beschikbaar zijn. Bovendien bestond er een opleiding voor schrijvers die gebruik konden maken van lijsten met de betekenis van de tekst en instructies. Behalve het schrift, vinden de Sumeriërs ook het wiel uit, de pottenbakkersschijf en een boekhoudsysteem.
In 1871 doet George Smith, na een ongewone career move, een verbluffende ontdekking. In 1866 is Smith nog als graveur in dienst bij uitgeverij Bradburry & Evans in Londen. Hij is op zijn 15de al van school gegaan, getrouwd en heeft een aantal kinderen. en ontwikkelt een ongewone hobby: hij is bezeten van archeologie en leest alles wat los en vast zit. Bij toeval ziet hij in het British Museum, waar hij ieder lunchuur te vinden is, twee van de beroemdste archeologen van zijn tijd: Austen Henry Layard en Henry Rawlinson. Vooral Rawlinson met zijn imposante gestalte maakt diepe indruk op hem. Zijn inspiratiebron is Layard als de ontdekker van Nineveh, de toenmalige hoofdstad van het Nieuw-Assyrische Rijk. George is diep onder de indruk: ook hij wil een beroemde archeoloog worden! Met de hulp van Rawlinson bestudeert hij het spijkerschrift en blijkt een natuurtalent: binnen enkele maanden leert hij het spijkerschrift en wordt – dankzij voorspraak van Rawlinson - onderzoeker bij het British Museum. Daar verdiept George zich in de ruim 30.000 kleitabletten van de ‘bibliotheek’ van koning Ashurbanipal van het Nieuw-Assyrische Rijk. De kleitabletten had de laatste koning als eerste encyclopedist laten verzamelen en lagen voor een belangrijk deel opgeslagen in Nineveh. Nineveh was met 6000 jaar oudste en op dat moment met een oppervlakte van 7 km2 en met ca. 150.000 inwoners de grootste stad ter wereld. Aan de hand van de bibliotheek geven de Assyriërs blijk van indrukwekkende prestaties: ze leggen de basis voor het Euclidische algoritme, de voorspelling van de Saros synodische maanden van 223 dagen van ca. 18 jaar dat de maan- en de zon vrijwel dezelfde verduisterende positie innemen ten opzichte van elkaar. En ze verdeelden de cirkel in 360 graden, indelingen die we tot de dag van vandaag gebruiken.
Dankzij een ongelooflijk toeval, doet Smith in 1871 zijn grootste ontdekking. Terwijl hij een tekst onderhanden heeft, krijgt hij in de gaten dat hij het oudst bekende literaire werk ter wereld, het oorspronkelijke, episch gedicht van koning Gilgamesh aan het ontcijferen is. Het gedicht blijkt vastgelegd in 12 kleitabletten van 3.000 jaar vChr, het verhaal zelf is nog veel ouder. Bij het elfde tablet doet Smith zijn meest verbluffende ontdekking: het verhaal van de zondvloed, lang voordat het in de bijbel staat! Opgewonden vertaalt Smith het 11de kleitablet en vindt de volledige Bijbelse vertelling: de waarschuwing voor de zondvloed, de aanwijzingen een schip te bouwen voor zijn familie en alle dieren, de aankomst op de bergtop, de vogels die melden dat het gevaar geweken is en de beloofde regenboog. Het probleem is dat deze vertelling werd vastgelegd lang voordat de Bijbel werd geschreven. Recent onderzoek laat zien dat de Perzische Golf in de periode dat het gebied bewoond werd, inderdaad diverse malen voor overstromingen heeft gezorgd.
Nog datzelfde jaar publiceert Smith een boek over zijn ontdekking, The early history of Babylon. Direct na de publicatie, barst een heftige discussie los onder de streng gelovige Victorianen. Tijdens een presentatie een jaar later, weet Smith te melden dat, hoewel het jammer is dat er één onderdeel van de tekst van kleitablet 11 ontbreekt, de vondst zijn gelijk duidelijk aantoont. Achter zijn opmerking gaat een slim plan schuil. Hij wil dolgraag naar Nineveh om naar het ontbrekende tekstgedeelte te zoeken, maar het museum wil de reis niet financieren. Zijn opzet lukt: de Daily Telegraph schrijft een wedstrijd uit van 1000 Guineas voor degene die de poging wil ondernemen. George staat meteen met zijn neus vooraan en krijgt zes maanden vakantie van het museum en gaat in 1873 op reis: einddoel Nineveh! Twee maanden later arriveert Smith bij de ruïnes van Nineveh dat begraven ligt onder een bijna 30 meter hoge zandheuvel. Aangekomen, zinkt zijn hart in zijn schoenen. Waar moet hij beginnen met zoeken? Nineveh heeft een oppervlakte van 7,5km2! De meest voor de hand liggende plek was natuurlijk de oude bibliotheek. Dankzij een waanzinnige hoeveelheid geluk, vindt hij op 14 mei 1873 het ontbrekende deel van de kleitablet! Hij telegrafeert zijn succes naar de krant en wordt bij zijn terugkomst in juni als een held Londen binnengehaald. Het museum geeft hem opslag en een hogere functie. Maar Smith heeft van het succes geproefd en wil meer. In 1876 vertrekt hij opnieuw, maar wordt tegengewerkt door de Turkse regering die zich heeft gestoord aan een deel van zijn boek. Wachtend op een nieuwe vergunning, vindt hij bij toeval de oude stad Karchemish op de grens van Turkije en Syrië. Het wordt tevens het keerpunt van zijn geluk. Op de terugreis wordt hij ziek en overlijdt op 18 augustus 1876 in Aleppo, nog maar 36 jaar oud.
Meer weten? Casus