2.4.2 Historie nieuwe kader
De grondslagen voor de onderliggende theorie van natuurlijke en de menselijke seksuele selectie werden met name toegelicht in Darwin’s boek The descent of man and selection in relation to sexual selection (1871).
Vanaf de 80er jaren van de vorige eeuw heeft de Evo-Psy als wetenschappelijke stroming zich ingespannen een universeel kader op te stellen van de soort-specifieke fysieke en mentale eigenschappen van de mens. Daarbij staan de biologische, psychologische en sociale gedragsregulerende mechanismen van het brein centraal, die de verklaring van (keuze)gedrag tot een bio-psycho-sociale eenheid bij uitstek maken.
Op basis van een globale scan van de literatuur kan men stellen dat EP zich inmiddels lijkt te hebben ontwikkeld tot een metatheorie die een paradigmaverschuiving in het denken over de menselijke natuur en het ontstaan van individueel gedrag teweeg kan brengen (Buss, 1992, 2009, 2016). Met behulp van een meer uitvoerige literatuurstudie wordt dit postulaat hier onderbouwd, waarbij vooral wordt voortgebouwd op:
- Buss’ visie op het partner-keuzemodel in Mate preferences mechanisms (1992, 2011), het onderzoek van Cronin op het gebied van altruïsme en seksuele selectie (1991),
- Cosmides & Tooby’s ideeën over samenwerking zoals beschreven in Cognitive adaptations for social exchange (1992)
- Darwin’s theorie van seksuele selectie (1859, 1871),
- Hohwy over het voorspellende brein in Predictive mind (2013),
- Grafen ’s onderzoek naar het gelijk van Zahavi’s Handicap principle (1990),
- Miller’s theorie over seksuele selectie (2000, 2007) en
- Zahavi's uitwerking van het Handicap-principe (Zahavi 1975; Zahavi & Zahavi, 1997).
Meer weten? Zie Bijlagen