2.4.4. Verwachte bijdrage
Zoals uit een deel van de literatuur blijkt, is louter de klassieke psychologie niet toereikend om alle aspecten van menselijk gedrag te onderzoeken; daartoe zijn ook fundamenteel-verschillende soorten wetenschappelijke disciplines nodig. Dat impliceert een metatheoretisch kader teneinde recht te doen aan de mens als buitengewoon complexe biologische, mobiele en miljarden jaren oude database. Deze database is opgebouwd uit een coalitie van netwerken, hubs en platformen van miljarden cellen, neuronen en verbindingen bestaande uit zeldzaam grote hoeveelheden informatie die worden gevoed door chemische en elektrische energiestromen (Lane, 2016). Om besluitvorming te onderzoeken, is tenminste informatie uit psychologie, evolutiebiologie, cognitieve wetenschap, neurologie, informatietheorie, antropologie, sociologie en economie vereist.
Daarnaast geldt dat adaptaties, de succesvolle eigenschappen van de soort zoals die zijn opgenomen in het menselijke genoom, impliceren dat men om (menselijk) gedrag te verklaren zowel een ultimate als een proximale benadering van de soort moet hanteren en wel alsvolgt:
- de ultimate benadering verklaart de evolutie van de fylogenetische en ontogenetische individuele verschillen, het waarom van deze verschillen. Meer specifiek hier waarom het brein (als adaptatie ten gevolge van selectiedruk tijdens de evolutie) van een bepaald individu een bepaalde keuze maakt
- de proximale benadering verklaart hoe en wat het individu doet.
Beide complementaire verklaringsmodellen zijn nodig om individuele keuzes, en daarmee gedrag, te verklaren. Zo wordt motivatie bijvoorbeeld uitsluitend geactiveerd als het niet alleen korte termijn doelen dient, maar ook reproductief succes op lange termijn (onbewust) ondersteunt. Men spreekt in dit kader van evolutionaire causaliteit op individueel niveau en door de evolutie van de soort (Tinbergen, 1963). Binnen het hier gebruikte onderzoekskader hanteert men, corresponderend met de vier fundamentele vragen van Tinbergen (1963) een viertal verklaringsdomeinen:
- mechanistisch-fysiologisch
- adaptief-functioneel
- de evolutionaire ontwikkeling van de soort
- de ontwikkeling van het individu.
In de loop van de jaren zijn de vier fundamentele vragen van Tinbergen in toenemende mate de basis geworden voor gedragsonderzoek (Hladky & Havlicek, 2013), waaraan Nesse (2013) het ‘adaptieve belang’ en het bijbehorende ‘mechanisme’ als verklaringsdomeinen toevoegde.
Meer weten? Zie Bijlagen