7.2.1.2.03 Groepsvorming

Door het gebrek aan natuurlijke verdedigingsmiddelen waren de hominiden individueel niet in staat op de savanne te overleven. Groepsvorming bleek de enige oplossing. Niet alleen lag het aantal roofdieren vele malen hoger dan tegenwoordig. Ook waren de dieren zelf vele malen groter dan de huidige roofdieren (Van Valkenburg et al., 2016).

Tijdens het midden en late Pleistoceen leefden er ten minste drie verschillende hypercarnivoren zoals de sabeltandtijgers (Smilodon species en Homotherium species), de veel grotere leeuw (Panthera leo spelaea and Panthera atrox) en de grote gevlekte hyena (Crocuta crocuta spelaea). De laatste van deze soorten waren een derde tot tweemaal zo groot als de huidige soorten: de sabeltandtijger is uitgestorven. Al deze soorten wogen ca. 200-400 kilo en waren goed in staat de toenmalig veel grotere herbivoren te bejagen. Op die manier bleef het ecologisch evenwicht lange tijd in stand (Van Valkenburgh et al., 2015) tot het late Pleistoceen en vroege Holoceen (Tyler Faith, 2014). Tijdens het Pleistoceen stierf een aantal roofdieren uit door de klimaatverandering en het daarmee samenhangende verdwijnen van flora en fauna (Potts, 2013).

Ook andere groepen hominiden vormden vaak een bedreiging, niet alleen omdat deze op zoek waren naar voedsel, middelen of vrouwen, maar ook doordat ze ziektes en parasieten met zich droegen. Voedsel verzamelen, jagen en vissen buiten groepsverband brachten grote risico’s met zich voor het individu. Uitgestoten worden door de groep, betekende vrijwel zeker de dood.

Groepsvorming is als strategie voor veel soorten de meest logische oplossing om te kunnen overleven (Chapais, 2013; Dunbar, 2014; Hamilton, 1971; Van Vugt & Schaller, 2008). De gedwongen groepsvorming heeft bij de vroege mens gezorgd voor een aantal ingrijpende, sociale consequenties die tot op de dag van vandaag zorgen voor specifiek menselijk gedrag. Genoemd kunnen worden het zoeken en vinden van een partner, coöperatieve opvoeding (alloparenting), partner selectie, groepssamenstelling en -relaties, landschapselectie, familierelaties, (seriële) monogamie, theory of mind, de ontwikkeling van het ‘zelf’ en het gebruik van taal. Maar groepvorming, de sense of belonging, is ook aanleiding voor angst om te worden uitgestoten uit de ingroup. Uitgestoten worden hangt vooral samen met morele aspecten zoals partnerroof, diefstal, bedrog of moord (Buss, 1990).

De ultrasociale instelling verschilt bij de mens wezenlijk van kuddevorming bij vooral hoefdieren die tamelijk kortstondig is en, behalve bij de chimpansee en bonobo, weinig tot geen loyaliteit kent. De ultrasociale instelling van de mens is meer vergelijkbaar met de ultrasociale instelling (eusocialiteit) van bijen, mieren en termieten (Wilson, 1975).
Honingbijen (Apis mellifera) bijvoorbeeld zijn, evenals mieren en termieten, in hoge mate als groep georganiseerd. Daarbij geven ze blijk van bijzondere zelforganisatie in hun communicatie. Bijen blijken een bijzonder geavanceerd systeem van signalen en cues te hebben voor het organiseren van individuele taken. Als er een nieuw nest moet worde gezocht, is dat een taak die door een aantal bijen wordt uitgevoerd. Niet alleen beschikken de dieren hiervoor over een geavanceerde communicatietechnieken (Johnson, 2010). Wellicht is het overeenkomstig met de mens dat, zodra er een bepaald aantal groepsleden wordt overschreden en een specifiek doel moet worden bereikt, er één of meerdere individuen de taak op zich nemen in het belang van de groep. Bij zelforganisatie spelen drie principes: wederzijdse aantrekkingskracht, in dezelfde richting kijken en een specifieke afstand houden. In de natuur levert dit spectaculaire spreeuwenzwermen en visscholen op. Ook zelf-assemblage o.a. bij de ontwikkeling van de embryo biedt specifieke oplossingen voor problemen. Het vermogen de eigenschappen van de groep te bundelen was aanleiding tot de ontwikkeling van swarm intelligence, kunstmatige zwermintelligentie bij robots (Krause et al., 2009).

Meer weten? Zie Cognitieve niche