7.2.1.2.06 Taal
De mens is, voor zover bekend, de enige sprekende diersoort. Veel onderzoekers gaan er vanuit dat gesproken taal ontstond uit een proto-taal, vermoedelijk bestaande uit een combinatie van handgebaren, geluiden en gelaatsuitdrukkingen (Corballis, 2007, 2009; Damasio, 2010). In tegenstelling tot wat Chomsky en Gould beweren, vertoont taal een complex ontwerp voor een specifieke functie die niet voor een andere functie kunnen worden verklaard (Pinker & Bloom, 1990; Pinker 1994, 1997). Taal moet dan ook een adaptatie zijn die al vroeg in de evolutionaire geschiedenis van de mens aanwezig was. Primaten maken gebruik van handgebaren, maar de mens heeft dankzij zijn spiegelneuronen, het daarmee samenhangende imitatiegedrag en de ontwikkeling van de neocortex de beschikking over een veel uitgebreider gedragsrepertoire (Arbib et al., 2008). Niettemin blijken ook de grote apen over een uitgebreid repertoire te beschikken (Byrne et al., 2017).
Veel onderzoekers delen gedrag, ook taal, in volgens het intentionality systeem (Dennett, 1971, p. 87) waarbij een relatie wordt gelegd met beliefs en desires van anderen, de mentale eigenschappen ofwel i.c. de theory of mind. Gedrag is het gevolg van een specifiek ontwerp van een onderdeel van het systeem voor een specifieke taak, de belief en de purpose. Op basis daarvan kun je voorspellen wat de ander moet of zal gaan doen (Dennett, 1998, p. 17). Echter, bekeken vanuit EP bestaat de menselijke natuur, de soort-specifieke, informatieverwerkende architectuur van het brein, uit een breed pakket aan adaptieve, probleem-oplossende systemen. Ieder van deze systemen is door natuurlijke en seksuele selectie ontworpen om in vervolg op specifieke cues uit de omgeving zelfstandig besluiten te nemen. Deze besluiten zijn het gevolg van verschillende concepten, principes, gevolgtrekkingen, procedures, regulerende variabelen en besluitvormingsregels die plaatsvinden in domein-specifieke, inhoud-afhankelijke modules (Cosmides & Tooby, 2013).
In de laatste decennia van de vorige eeuw werden meerdere experimenten losgelaten op primaten om te zien of ze een taal konden leren. Dat bleek geen succes: Viki was niet de enige aap waarmee met taal werd geëxperimenteerd. In 1960 kreeg de chimpansee Washoe les in gebarentaal en leerde 250 tekens waarmee ze eenvoudige zinnen kon vormen. Daarna volgde Nim Chimpsky (genoemd naar Noam Chomsky) waarover het trieste verloop van zijn korte leven de documentaire Project Nim werd gemaakt. In 1978 leerde de orang oetan Chantek 150 gebaren van antropologe Lyn Miles terwijl Francine Patterson beweert dat Koko de gorilla die zij vanaf 1972 gebarentaal leerde, ruim 1000 tekens kent. Kanzi de bonobo leerde in de 80er jaren communiceren met symbolen, kleurige iconen (lexigrammen) en computertoetsenborden.
Het meest opvallende experiment is van Kristen Gillespie-Lynch en haar medewerkers. Dit experiment bestond uit vergelijkende video-opnamen van de ontwikkeling van een 10-24 maanden oud kind en een even oude bonobo en een chimpansee.
Fig. X Roddelende chimpansees? (Bron: Pixers, 2020)
Uit het experiment bleek dat kinderen, evenals chimpansees en bonobo’s, beginnen met gebarentaal en, naarmate ze ouder worden, dit ondersteunen met geluiden. Tot het 3de jaar verliep de ontwikkeling van de peuter min of meer synchroon met die van de chimpansee en de bonobo. Maar na haar 3de liet het kind in haar gebaren- en taalontwikkeling al snel beide primaten achter zich. Dit experiment ondersteunt het onderzoek dat ruim 80% van de handgebaren van jonge kinderen en chimpansees overeenkomen (Kersken et al., 2017) ondersteunt de hypothese dat taal inderdaad al in een vroege fase van de menselijke evolutie is ontstaan uit gebaren en vermoedelijk in combinatie met stemgeluid.
Meer weten? Cognitieve niche