1. Toelichting H.1
H.1 luidt: Individuele verschillen in besluitvorming, zijn verklaarbaar op basis van drie overkoepelende, seksuele selectie gerelateerde systemen die de basis vormen van gespecialiseerde fundamentele motivaties voor inclusieve fitness. Alle drie fundamentele motivaties hebben zich tijdens het Environment of Evolutionary Adaptatedness ontwikkeld. De, op seksuele reproductie gebaseerde, drie fundamentele motivaties zijn:
- A) Hiërarchie: verwerven van een dominante of volgende positie binnen de groep;
- B) Coalitie: met succes kunnen samenwerken met niet-verwanten;
- C) Empathie: het met succes vinden en onderhouden van duurzame relaties.
Toelichting
Alvorens in te gaan op de aard ervan, is het van belang het begrip adaptatie in het algemeen en fundamentele motivatie in het bijzonder nader toe te lichten. Adaptaties zijn de succesvolle eigenschappen van de soort zoals die zijn opgenomen in het genoom. Fundamentele motivaties zijn evolutionaire adaptaties waarvoor in het algemeen geldt dat ze:
- onder alle (genoemde) omstandigheden actief zijn
- complex, snel, precies en efficiënt zijn
- universeel zijn, en
- een (merkbaar affectief) effect hebben als ze niet worden vervuld.
Uitgangspunt in deze thesis is dat seksuele reproductie een van de meest essentiele adaptaties is. Dat blijkt ook uit het feit dat er hoge kosten zijn verbonden aan het management en de coördinatie van het brein voor de nodige fysiologische en psychologische systemen. Datzelfde geldt voor de drie fundamentele motivaties die in het verlengde van seksuele reproductie liggen. Ook deze zijn aan bovenstaande criteria getoetst op basis van EP-literatuur. Wat betreft de aard van de (afzonderlijke) fundamentele motivaties, moeten deze in principe tot de volgende resultaten leiden (Baron-Cohen, 2003, 2005):
- A) Hiërarchie/status: deze adaptatie stelt de mens in staat tot het werken met relatief complexe structuren (als grote groepen), patroonherkenning en systematiek. Emphatische vaardigheden zijn zwak ontwikkeld;
- B) Coalitie: deze adaptatie leidt tot zowel een redelijke vaardigheid in het gebruik van structuren als in het gebruik van empathie, waardoor er sprake is van een zekere mate van evenwichtigheid inzake samenwerking;
- C) Empathie: deze adaptatie leidt tot een hoge grote mate van inlevingsvermogen, creativiteit en vindingrijkheid. Het vermogen tot patroonherkenning en grote groepsvorming is minder ontwikkeld.
Het ontstaan van de drie verschillende adaptaties, kan als volgt, zij het in omgekeerde volgorde, worden toegelicht, waarbij het van belang is te beseffen dat de drie fundamentele motivaties, omdat zij in verschillende fasen van de menselijke voorouders zijn geëvolueerd, zich in afzonderlijke onderdelen van het brein ontwikkelen (Rich Harris, 2011).
- Empathie is als meest fundamentele en eerste seksuele motivatie ontstaan met de ontwikkeling van de eerste zoogdieren ca. 200 miljoen jaar geleden. Empathie is waarschijnlijk in directe relatie tot seksuele reproductie ontwikkeld en is de basis waarop de andere twee, in de context van de mens als meest sociale zoogdier, zich hebben kunnen ontwikkelen.
- Coalitie als de samenwerking met niet-verwanten evolueerde waarschijnlijk als tweede fundamentele motivatie in de context van de selectiedruk van inclusieve fitness tijdens de toename van het aantal leden van de groep en het effect van safety in numbers in de afgelopen 1,8 miljoen jaar (Bernard et al., 2005; Cosmides & Tooby, 1992; Panksepp, 1998; Williams, 1966). Waarschijnlijk heeft zelfdomesticatie en de daarmee gepaard gaande afnemende agressie binnen de groep (Hare, 2017) een belangrijke rol gespeeld, evenals de daarop volgende culturele expressie in de vorm van afbeeldingen (Bednarik, 2003)
- Hiërarchie, de derde geëvolueerde eigenschap, is het gevolg van de toenemende selectiedruk ten gevolge van een almaar groeiende groepsomvang in het Pleistoceen. Het leven in grote groepen deed de behoefte aan een 'sturend groepslid' en 'volgens' ontstaan (Van Schaik en Van Hoof, 1983; Van Vugt et al., 2008).
Seksuele selectie en de drie specifieke systemen die in het verlengde daarvan liggen, behoren tot de oudste en meest overkoepelende eigenschappen van de mens. Omdat ze primair op seksuele reproductie zijn gericht en daarbij een dubbelrol vervullen, om een partner te selecteren en zichzelf als zodanig te adverteren, onderscheiden ze zich van de andere adaptaties: ze fungeren als mentale indicatoren van fitness (Miller, 2000) en richten zich ook expliciet op het functioneren van het brein als secundair, seksueel ornament (Darwin, 1871; Miller, 2000a).
Meer weten? Zie Inleiding