5. Ketenperspectief (revisited)
De oorpronkelijke verklaringsketen luidde:
- Alle zoogdieren, en daarmee ook de mens, planten zich voort door geslachtelijke i.c. seksuele reproductie
- Bij seksuele reproductie komen de geslachtscellen van beide ouders samen, waarbij het nageslacht de helft van het genetisch materiaal van ieder van de beide ouders erft
- Door deze overerving van beide ouderlijke eigenschappen vertonen die erfelijke eigenschappen bij het nageslacht ten opzichte van ouders en elkaar, variatie
- De variatie in erfelijke eigenschappen wordt beïnvloed doordat deze eigenschappen in hun ontwikkeling interacteren met de sociale omgeving
- De sociale omgeving in interactie met de gevarieerde genen van het nageslacht, leidt tot individuele verschillen
- Individuele verschillen vormen de basis op grond waarvan beide geslachten komen tot seksuele partnerkeuze
- Deze seksuele partnerkeuze geschiedt bij de mens door beide partners op grond van een zo laag mogelijke, wederzijdse genetische mutation load
- Deze lage mutation load bij de potentiële partners komt tot uiting in bepaalde signalen i.c. fysieke en vooral ook mentale fitness indicatoren (intelligentie, humor, moraliteit etc.)
- Beide zoekende partners beschikken over een brein dat in staat is om dat soort fitness indicatoren te detecteren bij potentiële partners
- Potentiële partners die gevonden willen worden, gebruiken diezelfde fitness indicatoren als billboard om hun (onzichtbare) kwaliteiten als potentiële partner te adverteren
- Adverteren en detecteren vormen samen een wederkerig systeem, waarbij het brein zowel het orgaan is waarmee wordt gedetecteerd als het orgaan waarop het individu gevonden kan worden. Het menselijk brein is daarmee het meest geëvolueerde, onderscheidende orgaan
- Als onderscheidend orgaan differentieert het brein binnen de mentale fitness indicatoren naar drie evolutionaire adaptaties in de vorm van fundamentele motivaties
- Deze drie fundamentele motivaties opereren onafhankelijk van elkaar en hebben betrekking op de adaptaties van drie problemen die evolutionair in verschillende, achtereenvolgende periodes zijn opgelost: a) vormen en onderhouden van unieke, positieve relaties (binding), b) in staat zijn tot (intensieve) samenwerking met niet-verwanten en c) het verwerven van status binnen een sociale omgeving
- De sociale omgeving bestaat vanaf de conceptie uit de zwangerschap en daarna het gezin waarbinnen het individuele kind zich een positie moet verwerven waarna het kind ca. 24 maanden later een volgend socialisatieproces ingaat
- Dit socialisatieproces tussen leeftijdgenoten kent een piek in de eerste 48-60 maanden na conceptie, waarbij sprake is van een kritische periode
- Gedurende deze kritische periode bepalen de sociale omgeving en interactie met endogene factoren als het eigen genenpakket, dat één van de drie fundamentele adaptaties door het brein wordt geprioriteerd
- Deze ene geprioriteerde adaptatie is voor het brein van het betreffende individu de basis voor een eenduidig patroon van morele waardebepaling
- Dit eenduidige patroon van morele waardebepaling, het individuele motivatieprofiel, bepaalt waar het brein wel en geen aandacht aan besteedt, vooral op het gebied van sociale relaties
- De sociale relaties waaraan het individu - als betrouwbare seksuele partner, coalitiegenoot en groepslid aandacht besteedt, vormt diens sociale strategie
- Deze sociale strategie vereist en zorgt ervoor dat er op individueel gedragsniveau sprake is van een balans tussen flexibiliteit en consistentie
- Deze balans tussen flexibiliteit en consistentie krijgt vorm in een bandbreedte in keuzegedrag
- De bandbreedte in keuzegedrag geeft het individu diens kenmerkende en herkenbare sociale identiteit (intern) en reputatie (extern)
- Deze identiteit is manifest weliswaar niet een-op-een herleidbaar tot de fundamentele motivatie, maar krijgt uiteindelijk wel vorm in mentale indicatoren, de zichtbare verschillen in uitkomsten van specifieke, individuele keuzes
- Individuele keuzes zijn adaptief essentieel om in een variabele sociale context succesvol te kunnen reproduceren.
Op grond van de literatuur en eigen empirisch onderzoek biedt deze keten voldoende basis voor het genereren van een aantal hypothesen, zoals verwoord in Module C.
Meer weten? Zie Inleiding