2.1.2 UP evo-psychologie

Evolutiepsychologie (EP) is een wetenschappelijk paradigma waarin de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  1. Adaptaties zijn genetische aanpassingen die ontstaan door natuurlijke en seksuele functionele feedback processen die leiden tot emergentie (Holland, 1998). Adaptaties bestaan uit psychologische, fysiologische en morfologische lange-termijn veranderingen die primair het reproductieve succes van het individu bevorderen (James, 1887; Tooby & Cosmides, 2015; Williams, 1966).
  2. Adaptaties zijn geen doelgerichte activiteiten van de voorgaande fasen. Het zijn toevallig, onder bepaalde omstandigheden optredende, emergente epifenomenen, eigenschappen die een bestaande eigenschap, of een deel daarvan, vervangen (Holland, 1995; Williams,1966);
  3. Er is dus tijdens het ontstaan van een adaptatie geen sprake van een oorzakelijk verband. Als gevolg van een mutatie treedt een toevallige verbetering op die uiteindelijk bijdraagt aan de seksuele reproductie. Voor zover er sprake is van ‘doelgerichtheid’ wordt dit door de mens intuïtief abusievelijk in verband gebracht met een huidige functionaliteit;
  4. Evolutionaire ontwikkeling van de mens wordt dus, in tegenstelling tot een product dat wordt ontworpen met een vooraf bedoelde functie, niet gestuurd. Er is wel sprake van een richting: seksuele reproductie. Het individu kan zelf reproduceren, maar ook bijdragen aan de reproductie van directe naasten; er is sprake van inclusive fitness (Hamilton, 1964). Het is die richting die als een soort veldkracht de daarmee samenhangende, aangeboren psychologische mechanismen, doorgaans samengevat als het brein, heeft laten ontstaan en aangepast. Door de interactie tussen de genetische erfenis en de omgevingsfactoren prioriteert het brein de fundamentele motivatie die het inherente gedrag van het individu bepaalt;
  5. Met name dit laatste uitgangspunt is cruciaal omdat het de mechanismen beschrijft die het evolutionaire proces verbinden met manifest gedrag (Cosmides & Tooby, 1987; Rothbart, 1981). Dit houdt in dat sprake is van een overkoepelende (onbewuste) motivatie ten gevolge van seksuele selectiedruk op ieder individu (en dat dan weer als gevolg van het streven naar bijdragen aan reproductief succes);
  6. Op individueel gebied vormt het (meta)keuzeproces van Life History Theory (LHT) een belangrijk uitgangspunt. LHT heeft betrekking op een (onbewust) keuzeproces dat de neiging om risico’s te nemen door het betreffende individu bepaalt. Daarbij spelen twee factoren een rol: het vertrouwen dat het individu heeft in zijn of haar toekomstige reproductiemogelijkheden en zijn of haar aangeboren impulsiviteit versus inhibitie (Buss & Greiling, 1999; Del Guidice et al., 2015; Figueredo et al., 2005; Han & Chen, 2020; Hare, 2017; Hublin et al., 2015);
  7. De rol die instincten spelen vormen eveneens een belangrijk uitgangspunt. Instincten vormen in de evolutietheorie de basis voor doelgericht gedrag in reactie op specifieke stimuli. Instincten fungeren daarbij als afzonderlijke mechanismen die, telkens in wisselende inhoudelijke samenstelling, problemen kunnen oplossen (Pinker, 1997; James, 1887; McDougall, 1914; Ridley, 1996; Tooby & Cosmides, 1992, 1995, 2015; Williams, 1966; Wright, 1915). Instincten worden ingedeeld in rationele instincten, besluitvormingsinstincten en leerinstincten (Pinker, 1994; Tooby & Cosmides, 2015) en hebben een initiële ‘instructie’ nodig om geactiveerd te worden, zoals angst voor slangen door die angst van de ouders (Öhman, 2009; Williams, 1966). Instincten fungeren als een soort menselijke interface tussen onze interne hard- en wet ware en onze zintuiglijke gewaarwordingen (Hoffman, 2019). Ook voor de ontwikkeling van het individu zijn instincten belangrijk. Rond de adolescentie ontstaat, omdat het individu een steeds verdergaande mate van verantwoording wordt toegedicht terwijl het individu zich niet bewust is van de invloed van diens instincten, de ontwikkeling van een narratief ‘ik’ of ‘zelf’ (Zhang et al., 2022). Mede gezien het belang voor individuele besluitvorming van dit ‘gewenste sociaal profiel’ focussen wij hier vooral op moraliteit (Pinker, 2002; Wright, 1994).
  8. Tot slot is een aantal eisen van belang waaraan ieder mens als lid van een ultrasociale soort (onbewust) moet voldoen om succesvol bij te kunnen dragen aan reproductie. Deze eisen zijn (Rich Harris, 2009, 2011):
    a) ‘forming and maintaining beneficial relationships,
    b) becoming and remaining an acceptable member of their group,
    c) competing successfully with others of their age and sex’.

Meer weten? Zie Theoretisch kader