x De wetenschap
Wetenschappelijk gezien bestaat er een lange onderzoekstraditie naar zaken als besluitvorming en de redelijkheid daarvan. We beperken ons hier tot enkele, min of meer chronologische hoofdlijnen, zoals:
- Aristoteles was van mening dat besluitvorming berust op een rationeel proces waarbij een zorgvuldige afweging moest worden gemaakt van de morele voor- en nadelen van ieder besluit. Daartoe moest het individu vooral over 'moed, rechtvaardigheid en wijsheid' beschikken om uiteindelijk een soort ‘afweging in het midden’ moest willen, kunnen en durven wagen
- Darwin schreef in 1871 dat de mens zich bij besluitvorming vooral liet leiden door soortbelangen. Ervaringen en latere experimenten met ‘the tragedy of the commons’ (Hardin, 1968) lieten zien dat de mens weliswaar alles wil doen om het collectief te helpen, zolang het maar ‘zijn’ collectief is
- In de jaren 50 van de vorige eeuw plaatste Bernard het begrip 'decision making' in een bedrijfskundig kader. Binnen die daadkrachtige context definieerde Lindquist besluitvorming dan ook als 'Het eind van overwegingen en het begin van een actie'
- In diezelfde jaren deed het begrip Homo economicus haar intrede: de mens bepaalt zijn keuzes op basis van een kosten-batenanalyse
- Von Neumann leverde in diezelfde tijd een belangrijke bijdrage door de onderliggende architectuur van rationele besluitvorming te expliciteren. Voor een rationeel besluit met een weloverwogen besluit moet het volgende proces worden gevolgd: in eerste instantie moet een probleem- en doelstelling worden geformuleerd. Vervolgens moet bestaande informatie worden verzameld en geanalyseerd waarna, na afweging van mogelijke alternatieven een bewuste keuze kan worden gemaakt. Tot slot dienen de consequenties van het besluit te worden geevalueerd in het licht van de doelstelling
- Simon (1957) betoogde aan de hand van het concept van ‘bounded rationality' dat von Neumanns aanpak vooral een ideaalbeeld gaf omdat de mens heel vaak niet over voldoende informatie beschikt en/of deze niet geheel kan overzien om tot een echt rationele keuze te komen, laat staan dat de gevolgen op voorhand al adequaat kunnen worden ingeschat
- In de jaren 60 deed persoonlijkheidsleer haar intrede in de academische psychologie. als deelgebied gericht op de verschillen en overeenkomsten tussen individuen. In klassieke zin gaat het vrijwel altijd om de uitwerking van een mensbeeld, zoals het behaviorisme of humanisme. Probleem daarbij is tweeledig: waar uitgegaan wordt van een theoretisch mensbeeld ontbreekt de emprische onderbouwing; waar uitgegaan wordt van empirische data (Big Five) ontbreekt het rationele verklaringsmodel.
- De ogenschijnlijke, intuïtieve vanzelfsprekendheid van gedrag, het feit dat veel wetenschappers zich niet bewust zijn van inclusieve fitness, het ultimate doel van het individu (of dit ontkennen ), en de complexe berekeningsprocessen van het brein die zich onder de radar van de waarneming voltrekken, werken misleidend. Zoals de verkeerde notie dat gedrag kan worden verklaard als uitsluitend wordt uitgegaan van observatie zonder een a-priori theorie of wetenschappelijk kader (Block, 2005; Boyle, 2008; Kline, 2007). Dit heeft voor deze thesis onder meer geleid tot de constatering dat het begrip ‘persoonlijkheid’ geen afspiegeling (meer) kan zijn van de werkelijkheid
- In de jaren 70 wezen vooral biologen erop dat de mens onderworpen is aan de fundamentele functionaliteiten van het leven; zowel vrouwen als mannen maken altijd keuzes die een zo goed mogelijke garantie bieden voor een grote kans op gezonde, succesvolle nakomelingen, ongeacht het onderwerp van keuze. Dawkins (1976) wees in dit kader op de menselijke wil als een soort verlengstuk van de genen. Waar het ook over gaat, de mens is als een soort ‘replicatie-machine’ onbewust altijd op zoek naar replicatie of naar het bijdragen daaraan van zijn directe naasten (inclusive fitness)
- Pinker wees op het indrukwekkende vermogen van de mens om ‘spelenderwijs’ taal te verwerven en muntte daarvoor de term taalinstinct
- Mede hierdoor kwam het begrip instincten weer in beeld als het ging om determinanten van besluitvorming. Een instinct is a) een complex, gespecialiseerd en onbewust proces voor het oplossen van een adaptief probleem, b) het komt voor bij ieder mens, c) het ontwikkelt zich zonder bewuste inspanning en formele instructies, d) het wordt, zonder dat het individu zich daarvan bewust is, door het brein toegepast en e) gedragen zich anders dan algemene eigenschappen voor kennis of intelligent gedrag (ref.?)
- Uiteindelijk leidden al die verschillende visies tot een uitgebreid assortiment van tientallen verschillende methodes om besluitvorming te operationaliseren (Morelli et al., 2021), maar niet tot een eenduidige sluitende verklaring voor besluitvorming als psychologisch fenomeen. In die zin kan de mens beter worden beschouwd als een rationaliserende dan als een rationele soort (Yong et al., 2020).
Meer weten? Zie Legitimatie