3.2.2 Eerste socialisering
Definitie
- Socialisatie is het (dwingende) proces waaarbij een individu bewust en vooral onbewust cultuuurkenmerken van de groep gaat internaliseren. Na de geboorte gebeurt dit vooral door interactie met de moeder of verzorg(st)er en de fysieke en sociaal-culturele omgeving van het kind.
Functie(s)
- Het individu geschikt maken voor een leven in groepsverband.
Functionaliteiten & Eigenschappen
-
Na de zwangerschap volgt een verdere interactie met de omgeving door een socialisatieproces (binnen familieverband) van ca. 24-36 maanden, de eerste ‘kritische periode’. De eerste ‘kritische periode’ vanaf de conceptie en binnen familieverband brengt de kleuter in aanraking met de hechtingstheorie – of het gebrek daaraan (Bowlby, 1969). Kinderen hebben een veilige en liefdevolle ontwikkeling nodig voor een vol, sociaal en levenslustig bestaan met zijn primaire verzorger. Dat bepaalt de belangrijke rol die hechting – of een gebrek daaraan - in zijn verdere leven zal spelen (Bowlby, 1969, 1988, 1990). Het begrip kritische periode verwijst ook naar het fenomeen dat alleen in een bepaalde specifieke periode bepaalde structuren of vaardigheden kunnen worden ontwikkeld.
Toelichting
- In de postnatale fase hebben het kind, de moeder en de vader – ook onderling - conflicterende posities. Daarbij pleit de moeder meer voor een flexibele en de vader voor een meer rigide opvoeding (Del Guidice, 2012; Trivers, 1974)
- Een kind is pas na ca. 3 maanden na de geboorte in staat om andere, functionele maar woordeloze signalen door te geven zoals honger, pijn, angst, vreugde, vertrouwen en bescherming zoeken e.d.
- Het gedrag van de baby wordt in deze periode sterk door het gezin van herkomst beïnvloed, maar het omgekeerde vindt ook plaats.