1.4.2 Onderscheid niveaus
De tweede strategische keuze richtte zich op de twee verschillende niveaus van het onderwerp besluitvorming:
- Inhoudelijk: zou inzicht in het waarom van individuele verschillen in besluitvorming bij de mens (als soort) inzicht kunnen bieden in de wijze waarop besluitvorming bij de huidige mens (als individu) plaatsvindt?
- Methodisch: welk wetenschapsperspectief is nodig om de inhoudelijke vraag te kunnen beantwoorden?
Aangezien voor het beantwoorden van de inhoudelijke vraag eerste de methodische vraag moest worden beantwoord, en indachtig Einsteins (1963) adagium ‘It is the theory that decides what we can observe’, werd besloten om als eerste een passend theoretisch en wetenschapsfilosofisch kader te kiezen. Doorgaans wordt dan een zoektocht door de literatuur ondernomen tot een kader wordt aangetroffen waarmee affiniteit wordt ervaren. In dit geval was dat niet de klassieke persoonlijkheidsleer, maar de evolutiepsychologie.
Leidraad daarbij was de notie dat de huidige impasse in de psychologie over individuele besluitvorming juist werd veroorzaakt door een aantal fundamentele omissies en fouten in diezelfde persoonlijkheidsleer:
- Binnen de persoonlijkheidsleer wordt het Standard Social Science Model (SSSM) gehanteerd. Dit socio-psychologisch model laat echter een groot aantal disciplines buiten beschouwing die bepalend zijn voor menselijk gedrag. Daardoor worden bijvoorbeeld bijdragen gemist vanuit de evolutionaire biologie, biologische antropologie, primatologie en neurobiologie en de temperamenten. Tooby & Cosmides (1992) bepleiten daarom een meeromvattend onderzoeksmodel te hanteren, het Integrated Causal Model (ICM). We volgen hen hierin en lichten het ICM en de bijhorende operationalisatie nader toe in het hoofdstuk Methode.
- Doorgaans wordt, zeker binnen de biologie, maar ook binnen het ICM gekozen voor natuurlijke selectie boven seksuele selectie als het dominante verklaringskader. Zoals Cronin (1991, p. 231 e.v.) echter liet zien, is deze prioritering het gevolg van een foute taxatie van Julian Huxley (1938, 1942) bij de integratie van het Darwiniaans model en de erfelijkheidstheorie van Mendel. Darwin zelf wees er al op dat juist seksuele selectie leidde tot ‘will, choice and rivalry’ als onderdeel van concurrentie binnen de soort (Darwin, 1871). Daarmee biedt seksuele selectie een beter verklaringskader voor besluitvorming en keuzegedrag, inclusief de individuele verschillen daarin, dan natuurlijke selectie. Natuurlijke selectie heeft betrekking op concurrentie tussen de soorten. Minstens zo essentieel is de conclusie dat vrouwen voorzichtiger zijn met wie en wanneer ze seks hebben om een tweetal redenen: a) There’s is always the possibility of doing better (Daly & Wilson geciteerd door Wright, 1994, p. 36) en b) vrouwen zoeken een man die bereid is in haar te investeren omdat haar investering in succesvolle reproductie vele malen kostbaarder is dan voor een man.
Meer weten? Zie Onderzoeksstrategie