3.3 Ontogenetisch cruciaal
Volgens Miller creëert seksuele selectie een evolutionaire positieve feedback loop van extravagante, complexe eigenschappen die hoge investeringen eisen en zich beperken tot één, specifieke soort. Bekeken vanuit een macro-evolutionair perspectief, is vooral het menselijke brein optimaal geschikt om aan de eisen van seksueel-geselecteerde ornamenten zoals Darwin (1871) het bedoelde. Het menselijke brein is uniek met de hoge, metabolische kosten, de enorme complexiteit en de specifieke capaciteiten die vooral tot uitdrukking komen bij het proces van hofmakerij. Bovendien is het lage niveau van seksueel dimorfisme het bewijs voor de mutual mate choice van de mens voor succesvolle reproductie bij lange termijn relaties. De reden dat de functie van het brein wordt beschouwd als een verzameling van adaptaties voor hofmakerij, is tevens de oorzaak waarom seksuele selectie ten koste gaat van overleving (Miller, 2000).
Meer specifiek fylogenetisch bezien geldt voor de eindvariabelen van de typologieën in relatie tot de ‘kenmerkende keuzeverschillen’ (individuele verschillen in besluitvorming):
1 Sekse
Op basis van de biologische verschillen en sociale taakverdeling:
- Vrouwen zijn over het algemeen meer empathisch en socialer ingesteld dan mannen
- Mannen zijn over het algemeen meer ingesteld op patroonherkenning en systemen dan vrouwen
2. Motivatieprofiel kwalitatief (A,B,C)
- Hiërarchisch: Mechanisme voor onderscheidend gedrag: leiding geven/leiding volgen i.v.m. met de grootte van de groep (de male brain, Baron-Cohen, 2003)
- Coöperatief: Mechanisme voor (gedwongen) groepsvorming en samenwerking/coalitievorming (de balanced brain, Baron-Cohen, 2003)
- Empathisch: Mechanisme maakt het mogelijk zich te verdiepen in de gevoelens van een ander en afweer van grote groepen (the empathic brain, Baron-Cohen, 2003).
3. Motivatieprofiel kwantitatief (1-4)
- Hiërarchie en status: sterk vertegenwoordigd door toenemende omvang van de samenleving in het Holoceen (Baron-Cohen, 2003)
- Coöperatie: proactieve sociale activiteit door het gedwongen groepsleven en wederzijdse altruïsme
- Empathie: De eerste placentadieren verschijnen in het Krijt-Tertiaire tijdperk (O’Leary et al., 2013) en leiden tot hechting
4. Sociale strategie
De sociale strategie is een afgeleide van het, door het brein geprioriteerde, profiel van het individu en heeft als doel de (onbewuste) beïnvloeding voor het bevorderen van het reproductieve succes door het tonen van handicaps, inclusief de manipulatie en mindreading van anderen voor het bevorderen van de eigen fitness (Krebs & Dawkins, 1984; Zahavi & Zahavi, 1997).
5. Life history
Organismen beconcurreren elkaar voor het verzamelen van energie voor het proces van reproductie. Selectie bevoorrecht degenen die efficiënt energie verzamelen en het omzetten in succesvolle reproductie. Het individu heeft niet de beschikking over eindeloos veel tijd en energie: ieder keuze is van belang met betrekking tot de afweging van het beschikbare budget in relatie tot de beschikbare energie en tijd voor een succesvolle reproductie. Daarbij wordt het keuzespectrum bepaald door de soort en de kwantitatieve en kwalitatieve die worden gemaakt (De Guidice et al., 2015; Figueredo, Aurelio et al., Individual differences in life history strategy (2005)).
Meer weten? Zie Ontogenetisch perspectief